1358 genoemd wordt, toen er een ijzeren el aan werd gehangen, waaraan belanghebbenden de juistheid van eigen ellemaat konden nagaan. Zo iets was geenszins ongebruikelijk in de middel eeuwen; in 1412 werden b.v.„7 ijseren formen van messen voer unser stad raethuys ende 6 poerten met ijseren keten ghehangen, daer men die messen na draghen solde"2.) Wel meer om als curiosum te dienen dan om practisch nut af te werpen werd in 1518 een uitgave gedaan „van dat walvischbut an dat raedthues te hangen". Deze wel zeer summiere gegevens over het vroegere stadhuis worden nog aangevuld, zonder veel tot verduidelijking bij te dragen, door twee 17de eeuwse schrijvers, waarvan de een zegt dat het was: ,,petit mais fort enjolivé, et ou on monte par un beau perron", terwijl de ander het noemt „groot, doch seer olt". Deze toch wel aannemelijke en onmiskenbare ouderdom kwam ook hier met gebreken: in 1692 maakten Schepenen en Raden aan de Gezworen Gemeente bekend dat „de gevel deser stadts Raedt- huis door een besondere ende fatale toeval in dese tijdt boven doorgaens van den anderen geborsten, 't fundament van deselve geheel ingeweken was." Men had daarom reeds voorzieningen getroffen, die evenwel niet afdoende bleken; het verzakken bleef aanhouden, zodat niets anders te verwachten was dan „een totale instortinge ende ruine der- selve". Volgens advies van deskundigen zat er niets anders op, dan een geheel nieuwe gevel te bouwen noodgedwongen en niet zonder aarzeling vanwege „dese slegte en geldelose tijden" vroeg men de Gezworen Gemeente hiervoor een crediet van 12.000; het overige hoopte men uit stadsmiddelen te kunnen betalen. De Gezw. Gem. vond echter dat in „dese sleghte ende beswaerlijcke tijden" alles maar zo zuinig mogelijk diende gedaan en achtte 10.000 vol doende, op voorwaarde, dat de zaak publiek aanbesteed zou wor den, hetwelk 7 Jan. 1693 geschied de. In September '93 moest echter al bekend gemaakt worden „dat de penningen tot het maken van den gevel van het Stadhuis be- reets meer als geabsorbeert wa ren", weshalve een bedrag van j 6000 geleend werd. Doch een jaar later bleek er nog weer 15.000 nodig te zijn. De Gezw. Gem. hield evenwel ook nu weer de koorden strak en voteerde slechts 10.000, waarbij zij „wel ernstlijck ver- sogt ende gerecommendeert hebben de timme- ringe vorders sodaenigh te mesn ageren, dat voor 't toekomende dienaengaende geen vordere peti tiën aen de Gezw. Gem. mogen doen", omdat men niet van zins was meer gelden toe te staan. Desondanks staan ook nadien nog enige malen pos ten geboekt voor negotiatie van penningen tot de timmeringe van het Stadhuis. Maar in 1694 was het bouwwerk toch voltooid en vertoonde het zich met zijn „indrukwekkende zand- steenen frontpartij", zijn monumentale schoorste nen en siervazen zoals het zich ook heden ten dage nog voordoetmassief, ernstig en waardig. Het is opgetrokken naar een ontwerp van Jacob Roman, de bouwmeester van de Koning-Stadhouder, die ook op zijn naam heeft staan het paleis het Loo; het huis de Voorst, bij Zutphen; het raadhuis te 's-Hertogenbosch, de voltooiing van het kasteel te Breda. Voorts ontwierp hij de triomfbogen en ver dere decoraties voor de feestelijke intocht van Willem III in ons land na zijn kroning tot koning van Engeland, welke tekeningen door Romein de Hooghe in koper gebracht zijn. Dat Roman het ontwerp gemaakt heeft blijkt uit een door hem van Het Loo uit verzonden brief van Nov. 1692, waarin hij schrijft, dat hij noodzakelijk enige dagen in Den Haag heeft moeten zijn ,,'t welck oorsaeck is, dat de model en tekeninge van den gevel vant Stathuis niet heb kennen vaardig maken". En in Juni 1693 lezen we: „goedtgevonden dat de cieraden en wa- 40 Het Stadhuis, van Roman.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1952 | | pagina 24