i sche zuilen, waarachter de vierschaar placht te zetelen, de aandacht van de binnentredende on middellijk tot zich (2). Rechts en links van de bur gerzaal bevonden zich de tresorie (3), de secreta rie (6), de weeskamer (4) en de geheimkamer (5), derhalve wat wij thans dienstruimten zouden noe men. Overeenkomstig typisch Hollandse-renaissance opvatting vervulde de trap in deze omgeving gener lei architectonische of decoratieve rol, doch was deze onzichtbaar weggewerkt achter de wand, die de vierschaar tot achtergrond diende. Meer naar achteren in het gebouw vond men ten slotte de drie grootste, en uit een bestuursoogpunt belangrijkste vertrekken, t.w. de kamer van burge- meesteren (8), de schepenkamer (10) en tussen deze beide in, veilig besloten binnen de anderhalve meter dikke muren van de oude toren, „de Raedt- Camer, waerin de breede Raedt ofte gantsche Veertigh en Vroedschap alle te ghelyck vergade ren" (9). Geeft het voorafgaande in korte trekken een over zicht van de ontstaans- en bouwgeschiedenis van het Delftse stadhuis, het vervolg kan helaas weinig anders zijn dan een droevig relaas van ontluiste ring en verminking. Reeds binnen een halve eeuw na de gereedkoming had een verbouwing van het in wendige van het stadhuis plaats, die de door De Keyser geschapen ruimteverdeling teniet deed. Op deze verbouwing duidt het chro nogram in het fries van de voor gevel „DeLphensIVMCVrlA re- parata", „Het raadhuis der Delve- naren vernieuwd", waarvan de hoofdletters als Romeinse cijfers tezamen het jaartal 1662 vormen. Betrof deze verbouwing alleen het inwendige, in 1838 werd aan het uiterlijk van het stadhuis ernstig afbreuk gedaan, doordat men er in dat jaar toe overging de kruis ramen te vervangen door 19- eeuw- se kozijnen en de zo karakteristieke justitiepoort voor een banaal ven ster liet plaats maken. Bepaald vernietigend voor het vooraan zicht van het stadhuis werd echter de verbouwing, die in 1850 plaats vond, toen men in de beneden verdieping het overhuifde bordes met de beide, aan weerszijden daarvan gelegen, ramen uitbrak om in de plaats daarvan de tegen woordige, hol-gapende Dorische portiek op te rich ten. Of dit op zichzelf nog niet voldoende was, verving men daarenboven op de verdieping het overblijfsel van de justitiepoort met de aanliggende ramen door één - stijlloos - drielicht. Door deze verbouwing werd niet slechts de van beneden naar boven afnemende reliefwerking van de midden partij op onherstelbare wijze vernietigd, doch tevens het bouwkundig rhythme van het ganse ge velvlak verbroken. In 1938 had andermaal een ingrijpende, inwendige verbouwing plaats, waarbij opnieuw vele histori sche waarden verloren gingen. Als hoopgevend slot van deze droeve opsomming kan ten leste echter worden vermeld, dat in 1949/ 1950 vier natuurstenen kruiskozijnen aan de ach terzijde van het stadhuis, die in een vroegere eeuw waren dicht gemetseld, zorgvuldig werden gere staureerd en het stadhuis althans aan die zijde zijn oude aanzien herkreeg (zie afb. 4). Nu de voorgevel van Hendrik de Keysers werk ver moedelijk voor immer bedorven is, mag men het als een gelukkige omstandigheid beschouwen, dat zeker acht van de tien Delvenaren die op het stad huis moeten zijn, dit van de achterzijde naderen. Van die zijde immers ziet men de oude toren on onderbroken oprijzen, ziet men hoe de toren en de 78 Afb. 4 Slot op pagina 75

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1951 | | pagina 28