UIT DE FEESTREDE VAN Dr H. E. VAN GELDER
Dr van Gelder releveert eerst de voorbereiding, de oprichting
en de constitutie zelve van de Bond Heemschut, dan noemt
hij de successen op het gebied der reclameverordeningen,
welstandsbepalingen, het instellen der Adviescommissie en
Schoonheidsraad en daarna het overnemen van die taak
door de provinciale overheden. Wij vermeldden dit reeds
in extenso in ons Februari-nummer. Spreker gaat na deze
vermelding als volgt voort:
Gij zult niet van mij verwachten, dat ik voortga U
een verhaal te doen van wat Heemschut in de loop
van deze veerPgjaren heeft gedaan of bevorderd.
Het was mij slechts erom te doen met een paar
voorbeelden van meer algemene acties duidelijk te
maken hoe Heemschut erin slaagde zich die vaste
en duidelijke positie te verwerven, welke nodig was
om zich te omgeven met het gezag, dat het behoef
de tot het voortzetten van de strijd voor het be
houd van de schoonheid van ons land, een strijd,
welke met het succes van de twee acties, waarbij ik
zoeven stilstond, allerminst als geëindigd was te be
schouwen. Allerminst geëindigd is eigenlijk nog een
te zwakke formulering. Het ware wellicht juister om
te zeggen, dat deze strijd nu op nog breder front
moest worden voortgezet.
Immers het moge juist zijn, dat de jaren van de
eerste wereldoorlog gunstig waren voor het zich
inburgeren van het begrip Heemschut en dat een
verstandige actie van de Bond dat kon onder
strepen en ervan kon profijt trekken voor het
met gunstig gevolg doorvoeren van zijn algemene
acties op het gebied van de storende reclame en
voor welstandsbepalingen bij de bouwerij, maar de
steeds voortschrijdende ontwikkeling van de tech
niek, en de mechanisering op allerlei gebied brach
ten gevaren mede, ernstiger dan men ze ooit had
gekend. Zij dragen oude namen: de Vooruitgang
en het Verkeer. Reeds Victor de Stuers, 40 jaar
voor Heemschuts oprichting, hekelde de zonden
die in hun naam werden bedreven: het slechten
van wallen, het afbreken van poorten, het dempen
van grachten en wat al niet aan vandalisme aan
onze oude steden misdreven mag zijn. Zijn stem en
zijn werk, de organisatie van het verzet der oud
heidminnaars in de Oudheidkundige Bond in 1899,
de instelling van de Rijkscommissie voor de Monu
menten in 1903, Heemschuts oprichting in 1911
hebben daartegen een dam opgeworpen; de Ver
eniging tot Behoud van Natuurmonumenten en de
in 1918 ook uit de kring van Heemschut voortge
komen Vereniging „Hendrick de Keyser", die bei
de zich ten doel stelden bedreigde monumenten
in eigendom te verwerven, gaven daarbij een
hoogst belangrijke steun.
Maar al was wel verkregen, dat monumenten van
bijzondere betekenis algemeen worden ontzien, ze
ker als zij in openbaar bezit zijn, al houden ver
schillende Gemeenten, op voorbeeld van Den Haag,
dat in 1920 een Monumentenverordening kreeg,
een beschermend toezicht op de op een lijst gestel
de monumenten ook in particulier bezit, overtal-
rijke blijven er over, voor wie dagelijks het gevaar
voor misvorming of zelfs sloping kan optreden. Wij
behoeven nog niet eens te denken aan de talloze
karakteristieke gevels aan de oude Amsterdamse
grachten, waarvan de fraaie toppen in hun ver
rukkelijke afwisseling de beschouwer telkens weer
verrassen kunnen, laten wij slechts in gedachten
gaan naar onze kleinere steden, waar eenvoudige,
stil aaneengerijde gevels de bekoring hebben van
een geheel vol stemming, waarvan plotseling het
effect volkomen wordt teniet gedaan door een
smakeloze beschildering, de verbouwing of zelfs de
afbraak van één uit de rij. Denken wij aan de
dorpsstraten of prachtig in het landschap ge
plaatste, voor de streek typische, boerderijen
denken wij aan de oude grachtjes en haventjes,
aan oude hekken en muren, of aan het levend sil
houet van de ons nog restende molens.
Maar de boerderijen moesten vergroot, de gracht
jes verbreed of gedempt, de hekken gemoderni
seerd, de molens door stoomgemalen vervangen
worden, ook al is sedert 1923 de, wederom uit de
Kring van Heemschut ontstane, Vereniging ,,De
Hollandsche Molen" steeds actief en vaak gelukkig
met de redding,vooral door electrische mechanisatie.
Maar dat niet alleen. De auto, die in 1911 nog
maar een bescheiden verschijning was op de we
gen, had haar kans gekregen en genomen. Naast
het personenverkeer nam het vrachtverkeer, zoveel
sneller dan dat te water, hand over hand toe. En
dit stelde aan het bestaande verkeersnet zware
eisen. Mochten al de jongst gebouwde wijken van
de steden met ruimer straten zijn aangelegd, de
19de eeuwse schoten daarin over het algemeen te
kort, om van de oude stadskernen te zwijgen. De
dorpen zagen het snelverkeer beslag leggen op hun
hoofdstraten met al de bezwaren en gevaren, welke
dat meebracht.
Kostbare doorbraken werden overwogen en uitge
voerd; het gevaar voor afbraak van historische of
aesthetisch waardevolle bouwwerken als „obsta
kels voor het verkeer" nam belangrijk toe, waar
door de noodzaak van waakzaamheid voor Heem-
38