is zij dit, waar het geldt de belangstelling, waarop
die monumenten recht hebben, welke met onze
volksgeschiedenis in een onmiddellijk verband,staan.
Ook de verspreiding van de kennis onzer nationale
historie is een staatsbelang. Want evenzeer als
zo niet meer dan taal, godsdienst of zeden,
schept de geschiedenis de band die bevolkingen tot
nationaliteiten verbindt en verbonden houdt.
Die kennis der geschiedenis zal het volk minder
verkrijgen door lessen op scholen, die het niet be
zoekt en door boeken die het niet leest, dan wel
door het zien van voorwerpen, welke óf materiele
getuigen van zekere historische feiten waren, óf ter
herinnering daaraan vervaardigd en tentoonge
steld zijn.
Segnis irritant animos demissa per aurem,
Quam quae sunt oculis subjecta fidelibus.
De Staat heeft er dus belang bij dat zulke oude
monumenten voor zover dit mogelijk is tot
edifïcatie van het tegenwoordige en van de volgen
de geslachten bewaard worden, en dat nu en dan
door middel van opzettelijk vervaardigde voor
werpen de herinnering aan enige gebeurtenis leven
dig blijft. Zowel de monumenten die voor de kunst
als die welke voor onze geschiedenis belangrijk
zijn, behoren derhalve verzorgd te worden."
De Stuers staat grimmig op heemwacht wanneer
hij schrijft: ,,Alle daden van vandalisme op te noe
men die in de laatste jaren in Nederland gepleegd
zijn, zou een reuzenwerk wezen. Vooreerst zijn vele
schandalen niet geconstateerd geworden, en men
zou derhalve een opzettelijke inspectie in de elf
provinciën moeten houden, om een volledige op
gave te bekomen. Dan hetgeen op de ene of andere
wijze bekend werd, is helaas reeds zoveel, dat de
opsomming alleen daarvan de grenzen van deze
studie zou overschrijden." Daarna volgt zijn ont
stellend uitgebreide en rake hoeveelheid staaltjes,
die nu, na tachtig jaar, in nóg breder kring be
treurd worden dan dit reeds destijds het geval was,
toen men er zich nog mede schuldig aan kon voelen.
De Stuers kende de statuten van de Bond Heem
schut niet, die eerst veertig jaren later werden op
gesteld, maar de aandachtige lezer vindt deze terug
in zijn woorden: „Het is een treurig verschijnsel,
dat wanneer er sprake is van de vernieling van een
of ander gebouw, zij die een ogenblik voor het be
houd daarvan wedijveren, zich aanstonds gewon
nen geven, wanneer men de aanleg van enig nieuw
werk als motief aanvoert. Slechts zelden wordt er
onderzocht of niet het behoud van het oude met
het stichten van het nieuwe kan samengaan." Dan
denken wij onwillekeurig aan de stadspoorten en
torens, die gesloopt, de vestingwerken die geslecht,
de wateren die gedempt, de molens die afgebroken,
de kastelen die verwaarloosd en van hun bijbeho
rende gronden beroofd en de talloze stijlvolle hui
zen die onnodig geamoveerd werden.
Hij laakt de houding van vele gemeente- en kerk
besturen van zijn tijd. „Wat al niet in onze steden
vernietigd en gesloopt is, kan moeilijk overzien
worden; meestal is er van het oude geen aanteke
ning gehoudenzo er iets nieuws gesticht werd, is
vaak tegen alle regelen van smaak gezondigd ge
worden, zodat aan de algemene kunstzin onbe
rekenbare schade is toegebracht. Bekrompen in
zichten, onkunde van timmerlieden en metselaars
die de titel van gemeentearchitect voeren, hebben
alom in den lande de fraaiste gebouwen óf vernield
óf geschonden. Zo zijn verreweg de meeste onzer
middeleeuwse kerken en onzer stadhuizen in- en
uitwendig schandelijk gehavend."
Wij denken dan met weemoed aan de Nieuwezijds
Kapel, die nog in het begin van deze eeuw kon
vallen. Maar De Stuers wijst ook op het verschijnsel
der verwaarlozing, dat zo klassiek en zo gevaarlijk
is. „Aan opzettelijke sloping is voortdurende ver
waarlozing nauw verwant. Wat ginds de moker
verricht, doet hier langzaam maar zeker de tand
des tijds. Dikwijls, wanneer de tijd niet snel genoeg
werkt, wordt op het eind een handje geholpen en
de vernieling voltooid. Deze wijze van handelen is
daarom in Nederland zozeer in zwang, omdat er
twee voordelen aan verbonden zijn: vooreerst kost
de sloping minder, en vervolgens wanneer een ge
bouw of een voorwerp ten gevolge van langdurige
verwaarlozing zijn eerste glans verloien heeft, kan
men verwachten dat het publiek daarin minder
belang stelt, en dat de stem van een enkel, die zich
tegen de vernieling mocht verheffen, geen weer
klank vindt."
Hoe goed kent de Bond Heemschut dit verschijnsel
Behoeven wij U, die rondom de voorbeelden kan
opnoemen, daar nog aan te herinneren Misschien
verlokken deze enkele grepen uit De Stuers' harte-
kreet U, diens gehele artikel eens te herlezen, of
misschien lezen. En misschien versterkt het dan
ook Uw mening, zoals het de mijne gedaan heeft,
dat de strijd van de Bond Heemschut er niet een is
van gisteren of van vandaag, maar ook van morgen
en overmorgen. Misschien overtuigt het ook U dat
niet alleen de ouderen, maar ook en vooral de
jongeren wakker gemaakt moeten worden voor de
Heemschutgedachte, opdat telkens en telkens
nieuwe geslachten klaar staan teneinde de strijd om
de schoonheid van de omgeving waarin wij leven
en opgroeien met overtuiging en kracht te voeren
en blijven voeren.
23