op een andere wijze niet meer geheel te voldoen,
want op 14 Oct. 1826, dus zestig jaar na de eerste
aanleg, nam de Raad deze resolutie aan:
„Burgemeester en Wethouders hebben voorgesteld
dat men de ondervinding heeft, dat de opgaande
boomen in dezer Stads Plantagie van jaar tot jaar
verachteren en in waarde verminderen, dat velen
door inwatering als anderzints komen te sterven, en
het dus noodig zal zijn, om deswegen in het voor
deel der Stad, en tot behoud van de genoegelijke
wandeling te dier plaatse voor de Ingezetenen
voorziening te doen, te meer daar de opbrengst van
het hout de kosten van het onderhoud hoe langer
hoe minder kon bestrijden. Dat zij dus voor eenen
nieuwen aanleg van de Plantagie, zoo voor wan
deling als voor plantsoen eene ter tafel overgelegde
teekening hadden doen opmaken enz."
Deze nieuwe aanleg werd opgedragen aan Jan
David Zocher, tuinarchitect te Haarlem. Van „de
ter tafel overgelegde teekening" noch van een be
plantingslij st of afrekening is iets meer te vinden.
Gedurende de vernieuwing was de toegang geheel
verboden. De sloot blijft bestaan en op drie plaat
sen werden daarin dammen gemaakt met daarop
afsluitbare hekken, terwijl er in Sept. 1827 een
adres inkomt van 12 bewoners om nog een vierde
uit- en ingang te maken aan de zijde van het
Nieuwe Werk.
De plantagehekken waren geopend des zomers van
9 uur 's morgens tot 7 uur 's avonds en des winters
van 10 uur tot 4 uur.
Op 1 Juni 1827 is het werk gereed en daarbij bleek
dat de gerooide bomen, begroot op 2000.had
den opgebracht 2600.en dat de totale kosten
J4896.hadden bedragen en dat hierbij inbegre
pen was de beplanting van de twee aangrenzende
straten begroot op 500.De boombeplantingen
van twee straten elk 580 m lang zou tegenwoordig
wel iets meer kosten dan 500.
De oude beplanting, die toen gerooid en verkocht
werd, heeft waarschijnlijk uit enkel iepen bestaan.
Enkele gespaarde bomen, die bij de aanleg door
Zocher wellicht nog te jong waren om gerooid te
worden, zijn eerst in de laatste jaren, totaal afge
leefd, gerooid.
De Tuinlaan werd toen beplant met wilde kastan
jes en de Lange Nieuwstraat met iepenbomen, alles
op een onderlinge afstand van zes of zeven m. Deze
beplanting was èn voor de aangrenzende woningen
èn voor de Plantage veel te zwaar, zodat herhaal
delijk zware takken moesten worden gekapt, de ge
slagen wonden inwaterden, takbreuk meermalen
voorkwam, terwijl er een grote kolonie wilgen hout
rups (Gossus ligniperda) in huisde. Deswege werd
in 1899 deze beplanting opgeruimd en vervangen
door Ulmus vegeta, waarvan thans nog enige
exemplaren over zijn, terwijl de meeste aan de
iepenziekte ten prooi vielen.
De stad had zich intussen aan alle zijden uitgebreid
en doordat het brandersbedrijf behoorlijke winsten
opleverde, verrezen langs alle straten branderijen
van het oude type: kleine fabrieken waarvan de
schoorstenen nauwelijks boven de nok van het dak
uitstaken. Het aantal branderijen bedroeg zelfs op
een zeker tijdstip 275 stuks, waarvan er thans niet
één meer over is. Door die lage schoorstenen en het
grote steenkolenverbruik, bleef veel rook en roet
tussen de huizen en de bomen hangen en werd de
groei van de planten sterk geremd.
Aan het onderhoud van het door Zocher geplante,
werd niet veel gedaan, door de slechte groei gingen
vele heesters dood en er werd enkel ingeboet met
iepenveren „omdat er niets anders wilde groeien".
Deze liet men maar doorgroeien tot bosjes met
dicht opeen staande iepenboompjes. Toen dan ook
schrijver dezer regelen in 1898 met het opzicht
over de Plantage werd belast, vond hij vele vakken
iepenslieten, ja zelfs iepenbomen en was het moei
lijk de bedoeling van de ontwerper weer terug te
vinden.
Intussen was er malaise in het brandersbedrijf in
getreden; de kleine bedrijfjes moesten den strijd
tegen de grote gist- en spiritusfabrieken opgeven,
waardoor de belemmerende groeivoorwaarden
voor de beplantingen, zoal niet geheel waren weg
genomen, in ieder geval veel waren verbeterd.
Nu was, misschien ook wel door misplaatste liefde,
in geen 70 jaar in de Plantage gehakt of gerooid en
werd alles aan zijn lot overgelaten. De gevallen
bladeren werden opgeruimd, het gras werd een of
63
CTZ ZKa t-'CTi
eóc tyca.ix.tctp* ~te-
Plattegrond