Ir. J. F. van H o y t e m a
WETTEL IJ KE BESCHERMING VAN DE SCHOONHEID
EN HET KARAKTER VAN STAD EN LANDSCHAP
Rijk.
Het ligt voor de hand, dat in de talrijke gevallen,
die niet liggen op een terrein dat door de gemeente
lijke of provinciale verordeningen wordt bestreken,
de Bond Heemschut voor de uitvoering van de
taak, die hij op zich heeft genomen, steun zal zoe
ken bij de betrokken Rijksorganen, t.w. de Rijks
dienst voor de Monumentenzorg, en de Rijks
dienst voor het Nationale Plan.
Wij zullen nu nagaan in hoeverre deze diensten
krachtens de hun verleende wettelijke bevoegd
heden in staat zijn met gezag op te treden, wan
neer karakteristieke stads- en dorpsbeelden, histo
rische monumenten en belangrijke oude gebouwen
met ontluistering worden bedreigd.
Het Rijksbureau als onderdeel van de Rijks
dienst voor de Monumentenzorg heeft, zoals de
naam reeds uitdrukt, tot taakde zorg voor de in
standhouding en het behoud van de onroerende
monumenten van geschiedenis en kunst; het be
oordeelt de aan het bureau voorgelegde restaura
tieplannen en houdt toezicht op de uitvoering van
de restauratiewerken.
Naast, en in zekere zin boven deze Rijksdienst,
staat de Voorlopige Monumentenraad, die uit 5
afdelingen bestaat, waarvan de afdeling II de
Rijkscommissie voor de Monumentenzorg het
lichaam is, dat de Regering in voorkomende ge
vallen adviseert in zaken, die het behoud van mo
numenten in het algemeen betreffen. Deze laatste
commissie heeft weer een g-tal commissies in het
leven geroepen, waarvan een de naam draagt van
Commissie van advies voor het behoud van het
Stads- en Dorpsbeeld.
Het spreekt vanzelf, dat de Rijksdienst, wil er van
een werkelijke bescherming van monumenten
sprake zijn, op een nauwkeurig omschreven wet
telijke regeling moet kunnen steunen. „Zonder
wettelijke dwang is het onmogelijk de gemeen
schap te beschermen tegen vernietiging of vermin
king van uit historisch of architectonisch oogpunt
belangrijke gebouwen." x)
Reeds jaren lang hebben allen, die zich met dit
vraagstuk bezig houden, dit ingezien, doch de
„Monumentenwet", die deze wettelijke bevoegd
heden tot in onderdelen zal moeten regelen, is nog
x) Proefschrift Mr. W. J. van Balen te Leiden 5 Juni 1912.
II
steeds niet tot stand gekomen. Wel hebben wij ech
ter gegronde redenen om aan te nemen, dat een
ontwerp van wet binnen niet te lange tijd zal wor
den ingediend, zodat geduldig afwachten, in het
stadium waarin de zaak thans verkeert, het enige is
wat ons te doen staat.
Het ontbreken van een monumentenwet wordt al-
lerwege als een ernstige leemte gevoeld. Ook in
oorlogstijd was dit het geval en men heeft toen, om
aan dat bezwaar enigermate tegemoet te komen,
een noodregeling tot stand gebracht. In het Besluit
No. 0.550 van de Opperbevelhebber van Land- en
Zeemacht van 21 Mei 1940 betreffende de Weder
opbouw is namelijk een paragraaf opgenomen, die
aan de betrokken Rijksinstantie een uitgebreide
bevoegdheid verleent. Deze paragraaf luidt
„Werken en gebouwen, die als monument zijn aan
gemerkt door de daartoe bevoegde instantie, mogen
niet worden gesloopt of veranderd dan na vooraf
gaande toestemming van de Rijkscommissie voor
de Monumentenzorg."
Deze bepaling, die aan kortheid niets te wensen
overlaat, is later, onmiddellijk na de bevrijding van
Nederland, bij Koninlijk Besluit van 7 Mei 1945
bekrachtigd.
Dat deze „éénregelige monumentenwet", zoals ze
genoemd wordt, geheel afdoende is, zouden wij niet
willen beweren. Vooral voor de bescherming van
gebouwencomplexen, stads- en dorpsbeelden, plei
nen, grachten e.d. biedt deze clausule niet de min
ste steun, tenzij deze objecten in een inventarisatie
nadrukkelijk door de bevoegde instantie als monu
ment zijn aangemerkt. De weg die Amsterdam
in 1944 gevolgd heeft, en die daarop neerkwam dat
een artikel in de Bouwverordening werd opgeno
men, waardoor feitelijk de gehele stad tot monu
ment verklaard werd, moge in oorlogstijd aan
vaardbaar zijn, in vredestijd lijkt dit middel toch
te weinig elegant. Bovendien ontbreekt ook in het
Kon. Besluit een bepaling, dat ieder die het voor
nemen heeft een monument te wijzigen of te slopen
verplicht is daarvan tijdig kennis te geven. Het is
zonder meer duidelijk, dat een repressieve controle
voor het doel dat Heemschut nastreeft niet de
minste betekenis heeft. 2)
50
2) Intussen is de Tijdelijke wet Monumentenzorg van kracht
geworden, welke in dit nummer opgenomen is.