Ir. J. F. van H o y t e m a W E T T E L IJ KE BESCHERMING VAN DE SCHOONHEID EN HET KARAKTER VAN STAD EN LANDSCHAP I In het orgaan „Heemschut" van October 1946 werden enige beschouwingen gewijd aan het doel en streven van de door de Bond ingestelde Com missie Stad en Dorp, waarbij werd aangegeven op welke wijze deze Commissie georganiseerd zou moeten worden om voor haar taak berekend te zijn. De regionale uitbreiding van de Commissie Stad en Dorp, zoals die in bovenaangehaald artikel werd aangekondigd, is inmiddels tot stand geko men. In elke provincie van Nederland is een com missie van deskundigen en belangstellenden in het leven geroepen, die het werk met kracht heeft aan gevat en zo beschikt de Bond Heemschut thans over een uitgebreide gedecentraliseerde organisa tie, die voor de bescherming van ons stads- en dorpsschoon met vertrouwen kan worden inge schakeld. Dit verblijdend verschijnsel mag ons echter de ogen niet doen sluiten voor het feit dat het gehele wijd vertakte orgaan, hoe groot ook zijn waarde voor het heemschutwerk moge zijn, niet bij machte is met gezag op te treden. In voorkomende gevallen bijvoorbeeld wanneer particuliere belanghebben den niet bereid zijn tot het behoud van een fraai stadsgedeelte mee te werken, of de uitvoering van werken die het aspect zouden kunnen schaden achterwege te laten, kan de Commissie zelf weinig anders doen dan dat zij zich wendt tot een over heidslichaam, dat bevoegd is in dergelijke gevallen bindende voorschriften te geven en de nalatige te straffen. Het is daarom van belang na te gaan van welke overheidslichamen deze bijstand met rede lijke kans op succes kan worden ingeroepen. Er dient in de eerste plaats onderscheid te worden gemaakt tussen: a. de maatregelen die ertoe strekken belangrijke voorbeelden van bouw- en stedebouwkunst, karakteristieke stads- en dorpsgezichten, schil derachtige straatbeelden e.d. te restaureren, d.w.z. in de oude toestand terug te brengen, b. de maatregelen die ten doel hebben dergelijke waardevolle objecten in stand te houden, tegen ontsiering te vrijwaren en voor verder verval te behoeden. De uitvoering >der eerstgenoemde maatregelen zal in het algemeen niet op verzet van de eigenaar of andere belanghebbenden stuiten, wanneer ervoor wordt zorg gedragen, dat de waarde van het pand of het complex daardoor niet daalt, en wanneer geen verandering wordt gebracht in de bruikbaar heid die het voor een bepaald doel bezit. De voor naamste hinderpaal vormen-meestal de financiële consequenties, maar wanneer het geld gefour neerd wordt door de overheid en/of door belang hebbende organisaties en personen, dan zal men weinig weerstand hebben te overwinnen. In de meeste gevallen zal het doel bereikt kunnen wor den langs minnelijke weg, door overreding en over leg. Niemand zal erover denken hierbij dwang te gebruiken. Een geheel andere situatie wordt echter geschapen wanneer de overheid het in het algemeen belang raadzaam acht de gebouwen of het stadsbeeld voor dreigende ontluistering te vrijwaren. Hierbij moet dikwijls het eigendomsrecht aan banden gelegd worden en er ontstaat niet zelden schade voor de eigenaar doordat hem belet wordt wijzigingen aan zijn bezit aan te brengen, dan wel werken uit te voeren die de waarde van zijn bezit zouden ver hogen of die een winstgevende exploitatie ten goede zouden komen. Op een vrijwillige medewerking van de eigenaar kan in zulke gevallen slechts zel den gerekend wordende strijd tussen burgerzin en eigenbelang wordt bijna altijd in het voordeel van het laatste beslist. Betreft het de wijziging van een beschermd stads beeld of het slopen van een waardevol monument van gemeentewege dan doet zich vaak het geval voor dat twee aspecten van het algemeen belang tegen elkander indruisen. Verkeerseisen, wijziging van het karakter van een straat, e.d. kunnen slo ping of mutilering van een monument vereisen, terwijl de culturele waarde daarvan voor het on geschonden behoud pleit. Het is duidelijk dat in dergelijke gevallen dwang door middel van wet telijke voorschriften niet kan worden ontgaan en 36

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1950 | | pagina 16