EEN KWART EEUW HEEMSCHUT In 1911 werd de Bond Heemschut opgericht. Ik herinner me dat nog. 't Was in het Muntgebouw, in de bovenzaal waar toen het Oudheidkundig Genootschap zetelde. Al hoewel ik van de jeugdjaren op mijn manier onbewust had geheemschut, behoorde ik er nog niet genoeg bij om in de staf van stichters en bestuurders opgenomen te worden. A. W. Weissman, de architect met historische inslag had de leiding, met 't hoofd wat schreef; dat deed hij zo als hij wist wat hij wilde. Hij maakte de naam der vereniging, Bond Heemschut. 't Was in 1921, toen de architect J. H. W. Leliman, schrijver van de heemschutgedachte overleed, dat ik in het Dagelijks Bestuur kwam in zijn plaats. Voorzitter was toen Prof. Dr L. Knappert. Hij was hoogleraar in de theologie te Leiden. Hij kwam met de trein uit Leiden, verrekende zijn spoorkaartje met de penningmeester G. A. Pos die de schakel was met de A.N.W.B. en begon, almaar tikkende op de tafel in het armelijke kantoor van-Weissman, aan de Herengracht bij de Treeftsteeg, toegankelijk langs een schommeltrap, hetgeen gemakke lijk was want men kon altijd horen of er iemand aan kwam. De tuinarchitect D. F. Tersteeg was veelal pre sent maar kwam wel eens iets later, maar daar kon niet op gewacht worden. Ook de heer Mr P. G. van Tien hoven kwam veelal een beetje te laat en begon dan met iets dat niet op Weissinan's agenda stond, wat de voor zitter hem trachtte duidelijk te maken maar waarover toch gesproken werd; dan moest hij wat vroeger weg zodat 't weer overeen uitkwam. Weissman las de notulen uit zijn met de veder geschre ven notulenboek; er werd niet gevraagd of iemand nog iets op te merken had want die notulen waren goed. Dan legde Weissman een geschreven blaadje voor de voorzitter, de agendapunten, die wij anderen slechts op de kop konden lezen. De punten werden achtereen af gewerkt in snel tempo, waar bij elk punt werd'afge sproken wie er heen zou gaan. Daarbij kreeg Tersteeg het grootste deel; zo ging hij naar Harderwijk voor de Hor tus Botanicus en maakte daarvoor een tekening welke Weissman erheen zond. Weissman schreef de brieven en verzond ze. Daardoor zijn in het archief van de Bond Heemschut over de eerste tien jaren alleen de inge komen, niet de uitgegane stukken, behalve van de ge zegelde adressen want daarvan werd eerst een kladje gemaakt. In de achterkamer was een tekenaar die werkte voor het Adviesbureau dat nog maar kort bestond en die slechte bouwplannen, door Burgemeesters gezonden, her zag. Toen in 1923 Weissman was overleden gleed eerst het adviesbureau, dat leiding nodig had, naar mijn atelier, gevolgd door het secretariaat. Eenmaal secretaris van de Bond Heemschut geworden kreeg ik er eerst recht aar digheid in. De brieven werden getypt en de voorzitter kreeg, om in de vergadering in mijn atelier de orde te handhaven mijn palmhouten duimstok waarmede hij almaar op de tafel tikte. Tussen de tikken leerde hij mij iets; dat de mens talenten had medegekregen, zo maar geschonken, dat het zijn plicht is die te ontwikkelen. Dat derhalve de schoonheid is van God. Daarom kon hij zo kwaad worden wanneer er in de krant stond dat de walvissen aan de Zuidpool met de mitrailleur bewerkt werden. Reeds spoedig kwam bij mij de gedachte dat de leden van de Bond Heemschut te weinig vernamen van wat het Bestuur deed, want het enige wat ze tevoren ver namen was wat Weissman in de jaarvergadering voor las om dit daarna te laten drukken en in beperkt getal te verspreiden. Geld voor een blad was er niet, maar dat hinderde niet want de kas paste altijd. Dat kwam doordat de geldelijk telling voor de Minister bij mij gemaakt werd door een meisje, die de administratie van mijn atelier deed en tevens erbij wat voor de Bond Heemschut nodig was. Viel 't mee dan werd op de telling een half meisje geboekt, viel 't niet mee dan kwam dat er niet op voor en dan paste 't weer. Zo verscheen aanvang 1924 het eerste nummer van het „Maandblad van de Bond Heem schut", een nummer van 8 bladzijden zonder omslag en een kop HEEMSCHUT van grote lelijke letters, ontwerp van Chris Lebeau. De voorpagina van het eerste nummer werd gevuld met een openingswoord van Prof. Knap pert, waaruit we deze zinsnede putten: „Waar schoonheid verdwijnt met al haar bekoring, met haar stemmingbrengen van vrede en welbehagen, daar lijdt ieder schade, al bespeurt niet ieder dat aanstonds". Dat was echt Prof. Knappert want in de vergaderingen zag hij in de agendapunten Jeremiaden. Dat wekte met mij wel eens een zacht conflict omdat ik beweerde, dat 't geleidelijk beter zou worden en hij daar nog geen ver trouwen in had. Eerst veel later zou ik dat begrijpen, want toen ik voor restauratiën dorpskerken ging op meten, vond ik op elke kansel een Statenbijbel, juist op de helft van de dikte opengelegd en dan lag steeds het Boek Jeremia boven. In dit eerste nummer schreef ik een groot opstel ondei het hoofd Werkzaamheden van de Bond Heemschut, vermeldende wat we in de laatste maanden gedaan had den, een lange lijst van thans belangwekkend geworden zaken, 't Ging over de Molen de Valk te Leiden want de vereniging De Hollandsche Molen bestond nog niet, over het Coehoornpark (een brok oud vestingwerk) te Bergen 91

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2023 | 1948 | | pagina 5