OP HEEMWACHT
TON KOOT
33
Eigenlijk is het heel merkwaardig, dat ons land niet
bogen kon op een monumentenwet. Merkwaardig,
omdat wij wel trots kunnen zijn op tal van „grote"
en nog meer „kleine" monumenten en omdat hier
zeker niet minder gebeurt dan in landen, die reeds
lang over een monumentenwet beschikken. Geheel juist
is het ook weer niet, dat wij geen monumentenwet
hebben, wij hebben die wel in het éénregelige artikel 7
van het wederopbouwbesluit van 7 Mei 1945, dat
immers luidt:
„Werken en gebouwen, die als monumenten zijn
aangemerkt door de daartoe bevoegde instantie,
worden niet gesloopt of veranderd dan na vooraf
gaande toestemming van de Rijkscommissie voor
de Monumentenzorg."
Elke ingewijde weet, dat er meer nodig is dan deze
eenregelige omschrijving. Het is dan ook verheugend
te weten, dat er met ernst en toewijding gewerkt wordt
aan de tot standkoming van een uitvoeriger wet.
Waakzaam als de Bond Heemschut behoort te zijn,
heeft het Dagelijks Bestuur zich tot de Minister san
O., K. W. gewend met een schrijven, waarin onder
Zijner Excellenties aandacht wordt gebracht, hoe wen
selijk het is, naast de z.g. grote monumenten, welke
onder beheer of toezicht staan van Overheidsinstel
lingen, ook de huizen en andere kleine monumenten,
welke in het bezit zijn van particulieren, bij een
monumentenwet te betrekken. Het aantal slopingen,
beschadigingen, gedeeltelijke verbouwingen, verkeerde
herstellingen, inwendige veranderingen, al of niet
officieel toegestaan, is zo ontstellend groot, dat ernstig
overwogen zal moeten worden, om maatregelen te
treffen tot het stuiten daarvan. Lang niet altijd is het
onwil of opzet, dat ons stede- of dorpsschoon op deze
wijze wordt aangetast, veelal is het volslagen onwe
tendheid of onkunde. Zelfs menen wij, dat met goede
voorlichting al wat bereikt zou kunnen worden. Er
zijn echter ook gevallen waarin overheidsdiensten met
uitgesproken goede bedoelingen, waaronder de eisen
van veiligheid, brandgevaar, hygiëne zijn te rekenen,
dwingen tot maatregelen, die tot verlies van cultuur
historisch erkende schoonheid leiden. Door nauwer
samenwerking tussen verschillende diensten en bijvoor
beeld de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, ware
nodeloze schennis van ons schoon te voorkomen, zon
der dat daarbij de eisen van hjgiene en veiligheid
behoeven te worden veronachtzaamd of zonder dat de
noodzakelijke vooruitgang wordt gestuit. Daarop de
aandacht te vestigen was het doel van ons schrijven.
Ook onze zustervereniging in Belgie, de Vereniging
voor Natuur- en Stedenschoon verlangt zeer naar een
wettelijke regeling betreffende natuur- en monumen
tenzorg, ons Bestuur mocht haar voorzitter en secre
taris, de heren Prof. Dr Fr. Blockmans en L. de
Wachters, uitvoerig inlichten over de stand van zaken
alhier.
Dat ook elders levendige belangstelling voor onze
heemschuttaak bestaat mochten wij ervaren uit het
persoonlijk contact met Ds Ernst Laur, de secretaris
van de Zwitserse heemschutbeweging te Zurich. Daar
woidt vooral grote interesse getoond in de wederop-
bouw-politiek van ons land.
Keren wij weer terug tot het eigen land, dan gaan
onze gedachten in de eerste plaats naar de ramp die
Zutphen en geheel Nederland trof, door de noodlot
tige brand in de toren der St. Walburgskerk. Het deed
goed te bemerken hoe diep overal beseft werd, wat
met deze toren verloren ging. De ramp heeft terecht
allerwege de aandacht gevraagd voor de beveiliging
tegen brandgevaar.
In tal van gevallen werd de aandacht van de Bond
Heemschut gevraagd.
Het Gemeentebestuur van Harmeien wendde zich om
raad tot onze Bond inzake de herziening van de kap
van de duiventoren behorende bij Huize Harmeien.
Aan dit verzoek werd gaarnê voldaan.
In Amsterdam, op de hoek van de Kalkmarkt en Prins
Hendrikkade staat een perceel, dat op waardige wijze
de hoek van dit oude stadsdeel afsluit. Helaas staat
het aan verontrustende verwaarlozing bloot, hetgeen
ons aanleiding was bij het Gemeentelijk Bouw- en
Woningtoezicht aan te dringen op het treffen ^an
maatiegelen.
Ten aanzien van de tolgaarderswoning „De Haring-
buys" nabij de viersprong te Aerdenhout, wendden
wij ons tot Gedeputeerde Staten van Noord-Holland