45 toren dus, werd gedegradeerd tot een voetstuk voor die rijke bovenbouw. Bij torens, welke in de zeven tiende eeuw geheel nieuw werden ontworpen, valt aan de romp dan ook een aldus bedoelde soberheid op. De thans uitgebrande romp van de Walburgstoren werd tot 29 Maart 1600 gedekt door een hoge naald spits, welke toen, door het hemelvuur getroffen, ver loren ging: Sinds 1637 werd hij door de buitengewoon schilderachtige houten bovenbouw met zijn lichtgroene koperbekleding bekroond. De Stenen romp van de Zutphense toren behoort tot een Romaans-Gothische torengroep. Zijn voorvaderen stammen uit Westphalen en het gebied van de Neder- rijn. Hij is daardoor een familielid van de Utrechtse torens. De groep in haar geheel onderscheidt zich van de meeste Zuidnederlandse torens van Maas en Schelde, door het ontbreken van steunberen. De weinig mas sale steunberen van de Walburgstoren dagtekenen eerst van de tweede helft der vijftiende eeuw en spelen architectonisch zowel als constructief, geen grote rol. Bij alle middeleeuwse torens van enige betekenis, is een stenen trapopgang gebouwd in een afzonderlijke trapkoker, welke minstens leidt tot de vloer van de klokkekamer. Bij de grote torens is zulk een wentel trap voortgezet tot de omgang, zelfs langs of door de stenen beëindiging. De merkwaardige grote torens in het IJsselgebied wijken constructief af van het doctrinaire Utrechtse type en staan daarbij in dat opzicht zelfs zeer ten achter. Voor laatstgenoemde geldt het constructieve beginsel van vier L-vormige hoekmassa's, vier poten als het ware, waartussen telkens in het midden van elk gevel vlak een lichtopening of een galmgat open blijft, meestal geflankeerd door twee in de genoemde vier kernmuren uitgespaarde blinde vensters. Behalve door bogen, zijn de vier poten dan nog, zij het niet altijd even doeltreffend, gekoppeld door ingemetselde hou ten of gesmeed ijzeren verankeringen. De torens langs de IJssel daarentegen zijn dunwandig. De vier poten ontbreken. Doch een stelsel van houten balkenkruisen koppelt en schoort de muren, waarin bij elk gevelvlak de flankerende vensters 'ook gedeel telijk of geheel open zijn. De muren zijn te dun om er een stenen wenteltrap doorheen te bouwen.' Steen- en houtconstructie vormen één skelet. Statisch voor treffelijk, doch zeer kwetsbaar bij brand en ongeschikt om de horizontaal optredende schokken, veroorzaakt door enige - gelijktijdig luidende klokken, te neutra liseren. De houten binnenbouw laat namelijk geen ruimte voor een vrijstaande luistoel, zoals van oudshei werd beoogd, een klokkestoel dus met een grote eigen massa, welke zo laag mogelijk in het muurwerk steun vindend, de dynamische krachten, welke door het lui den worden opgewekt, zelf opneemt en van het toren lichaam gescheiden houdt. Bij de IJsseltorens zijn de klokkestoelen geheel gemonteerd in de schorende bal- kenkruisen van de torenromp. Wanneer bij de grote torens in het Westen of Zuiden des lands een stenen achtkantige beëindiging was voor zien, werd tussen de klokkekamer en het achtkant een gewelf aangebracht, waarover een stenen vloer. Van de IJsseltorens werd in de vijftiende eeuw of later de romp verhoogd. In Deventer en Zwolle met een acht kante verdieping, elders 'door de geleding van de klokkekamer één- of tweemaal te repeteren. Nergens werd evenwel boven de klokkekamer een gewelf aan gebracht, omdat de' stenen constructie zulks niet ge doogde. Bij de meeste torens ontbreekt de stenen trap. Een drietal rampen, waardoor de hierbesproken familie is getroffen, verdient na het voorgaande de aandacht. De ongeveer 100 meter hoge voormalige St. Michiels- toren te Zwolle, verenigde alle beschreven familiaire gebreken. Dunne muren, geen stenen trappen, geen gewelf met stenen vloer boven de klokken, een ver hoogde stenen romp, een zware houten binnencon- structie met rondom trekgaten in de muren, zoveel als er maar te bedenken waren, en boven dit alles een kolossale houten spits. Het Uiicehtsc type.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1948 | | pagina 15