DE MINISTER O. K. en W. OVER ONZE MOLENS
K. Boon en burg „Molen bescherming dooi de gemeen
ten", hetwelk wij in het bijzonder in de belangstelling
aanbevelen van de gemeentebesturen in ons land.
Dit zijn enige gevallen, en ernstige gevallen, die ons
bekend zijn. Dit wil allerminst zeggen, dat het met
alle andere 1300 molens in orde is. Verre van dat. Wij
kunnen in volle overtuiging mededelen, dat het be
staan van de Nederlandse molens in gevaar verkeert.
Hun aantal neemt zienderogen af en zal, wanneer de
betekenis van de molens voor de economie van ons
land niet tijdig beseft wordt en indien om dier wille
niet snel en doeltreffend wordt ingegrepen, er toe
leiden, dat het Nederlandse landschap ook van een zeer
zeer karakteristiek element van schoonheid beroofd zal
worden.
Dit artikel wordt opgeluisterd door een tekening
van de architect J. Jans te Almelo, die haar welwillend
afstond. Zij laat de molen de Passieblbem zien te
Zwolle. Er is een belangwekkende geschiedenis ver
bonden aan deze oorspronkelijk uit 1776 stammende
molen. In 1937 was de molen in verval. Met mede
werking van „De Hollandschc Molen" besloot de
Gemeenteraad tot restauratie. Kosten 6000,Maar
ziet, Gedeputeerde Staten vonden dat een te kostbaar
plan. Toch werd de molen gered, immers waar een wil
is, is een weg. Een Zwolse firma bood aan, het be
nedengedeelte als pakhuisruimte te gebruiken en het
plan werd geopperd de onderbouw door jeugdige
werklozen te laten uitvoeren. Dat werd goedgevonden.
Zeven maanden lang werd door 18 jongens 5i/2 uur
per dag gearbeid. De gehele molen werd grondig
hersteld en weer in draaibare toestand gebracht. Dat
was in 1938. De gemeente Zwolle strekt nog steeds
haar goede zorgen over de molen uit, zodat deze in
goed onderhouden staat verkeert. Hulde.
Natuurlijk betreuren wij, dat de molen niet aan zijn
oorspronkelijke bestemming 'beantwoordt, maar intus
sen is hij als element van schoonheid behouden. Mis
schien komt er straks een vernufteling, die de armen
van de molen weer de gratis windkracht doet vangen
en omzetten in bruikbare energie. Hebben wij al niet
eens eerder onze accu laten vullen met behulp van de
molenwieken
Gaarne maak ik gebruik van de gelegenheid, mij
door de Bond Heemschut geboden, om bij het 25-jarig
bestaan van de Vereniging „De Hollandsche Molen"
met een enkel woord te getuigen van mijn sympathie
voor hetgeen deze vereniging in de loop der jaren
voor het behoud van de windmolens heeft gedaan.
In deze eeuw van de machine wordt herhaaldelijk
de vraag gesteld, of er in ons vooruitstrevend vader
land nog wel plaats is voor de „ouderwetse" windmolen.
Daarop zou ik willen antwoorden met de wedervraag:
Wat zou Nederland zijn zonder zijn molens? De molen
heeft Holland zijn vruchtbare polders gegeven, de
molen heeft ons het koren tot spijs gemaakt, is de
oorsprong van menige industrie geweest. Historie,
zegt de nuchterling, aan dode zaken zijn wij geen
dankbaarheid verschuldigd. Doch wat is ons land
schap zonder hen, soms zware kolossen als Noord
hollands' binnenkruiers, Soms ranke libellen als wip
molens of weidemolentjes, die aan ons vaderland zijn
eigen merk verlenen?
Schoonheid en karakter zijn fraaie zaken, zegt de
„realist", maar zij mogen geen geld kosten.
Doch in de donkere jaren der bezetting, hoe
hebben zij toen getoond springlevend te zijn: Hoe
veel duizenden hectaren hebben zij niet droog gehou
den toen de „moderne" eleotriciteit en steenkool en
olie ons in de steek lieten, aan hoeveel meel hebben
zij ons toen niet geholpen? Wie zegt dat niet te
eniger tijd zij weer onze toeverlaat zullen zijn? En
zolang de wind vrij Nederlands grenzen overschrijdt,
hoeveel deviezen kunnen zij ons niet besparen? Wat
brengen ons vreemde toeristen niet, die „het land van
de molens" komen bezoeken?
Eertijds draaiden er hier nog zeven of achtduizend,
thans nauwelijks 1300. En uit historisch besef, èn ter
wille van de schoonheid van ons land, èn uit zuiver
zakelijke overwegingen dienen wij te vechten voor het
behoud van de schaarse windmolens welke ons geble
ven zijn.
Het is de grote verdienste van „De Hollandsche
Molen" geweest, dat zij van de aanvang af heeft be
grepen, dat ideële en materiële motieven hier hand aan
hand moeten gaan. Vandaar dat zij in de eerste plaats
gestreden heeft voor het aanbrengen van technische
verbeteringen, waardoor de capaciteit werd vergroot.
Aan haar activiteit is het voor een groot deel te danken
dat de molenbalans er niet nog somberder uitziet dan
thans het geval is. Hiervoor zijn wij haar dank ver
schuldigd.
's-Gravenhage, 1 Maart 1948.
DE MINISTER VAN ONDERWIJS,
KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN,
19