28 veer honderd jaar bleef bemalen. De watermolen was uitgerust met een onderslagrad; de vermoedelijk vóór 1868 gebouwde windmolen was een houten achtkante stellingmolen op hoog opgetrokken vierkante stenen onderstuk en met sinds 1935 gestroomlijnde wieken, systeem Dekker. De molen was zodanig ingericht, dat deze bij weinig wind zowel met waterkracht als wind kracht de koppels maalstenen tegelijk kon aandrijven. Oorspronkelijk was er in de molen ook een olie slagerij. Toen omstreeks 1918 'het olieslaan niet meer lonend was, gebruikte men enige jaren de kollergang voor het malen van specerijen. In het regenseizoen kon de watermolen ongeveer 20 P.K. ontwikkelen, maar" des zomers was de waterkracht zo gering, dat er gedurende een halve dag water vergaard moest wor den om 500 kilo graan te kunnen vermalen; de wind molen kwam hier dus wel "an pas. Brabant heeft verscheidene watervluchtmolens gekend. Hieronder worden er een vijftal vermeld, maar er zullen er wel meer zijn geweest. Tot ongeveer 1880 stond ten zuid-westen van Beugt, Afb 3. Mok 11 Ie Leeuwen {fleui Muasmct) folovd scluijvei gemeente Dinther, tussen Heeswijk en Veghel, een watervluchtmolen, genaamd „Kilsdonk", aan het riviertje de Aa. Het was daar een alleraardigst geval. Aan de ééne zijde van de Aa de nog aanwezige ronde stenen stellingmolen met een onderslagrad en twee koppels maalstenen en aan de andere zijde stond een vierkant gebouw, waarin een oliemolen eveneens met een onderslagrad. Was er voldoende wind dan maalde de korenmolen op de wind, was er voldoende water dan trok de molenaar één of beide sluisjes open en kon de korenmolen bovendien met waterkracht wer ken en tevens de oliemolen in bedrijf worden gesteld. In verband met klachten van boeren, wier weiden en velden te veel last ondervonden van het opgestuwde water, werd omstreeks 1880 van overheidswege het water (stuw) recht afgekocht, waarna de waterlopen gedicht werden en de watermolens kwamen te ver vallen. De uit het begin van de 19e eeuw daterende windkorenmolen is nog in bedrijf. De laatste molenaar van het wind-waterbedrijf was een zekere Aerts. (Mededeling van Jhr. Mr. F. van Rijckevorsel en korenmolenaar P. S. Duffues). Te Bladel, nabij Wolfswinkel en Casteren, aan de Grote Beerse, stond een watervluchtmolen, welke als koren- en oliemolen was ingericht (afb. 4). Wind- en waterkracht konden ook hier tegelijk worden inge schakeld. De molen was een forse ronde stenen stel lingmolen met een hoog houten onderslagrad, dat on middellijk onder de stelling wentelde. Oorspronkelijk hoorde de watermolen toe aan de Abt van Postel, sinds 1847 aan de molenaarsfamilie Teurlings. In ver meld jaar brandde het bedrijf af, waarna het geheel verder werd opgebouwd. Het bedrijf was tot ongeveer 1935 als wind-watermolen in gebruik en werd door oorlogsgeweld vernield op 21 September 1944. Te Baarschot stond vóór 1851 op de oostelijke oever van de Reuzeltak een watermolen (tevens wind molen?) van molenaar van Gijzel. In vermeld jaar werd het maalbedrijf verplaatst naar de westelijke oever; sinds dien stond daar een stenen stellingmolen met een onderslagrad, welke laatste in het goede jaar getijde ongeveer 35 P.K. kon ontwikkelen. Het bedrijf betrof een korenmolen met drie koppels maalstenen, een pelmolen met een pelsteen, alsmede een olie slagerij welke tegelijk konden werken. De windmolen verdween in 1885, de watermolen in 1923. Laatste eigenaar was G. Teurlings. In 1737 was de watermolen, een volmolen, van Ibbrugge, gemeente Minderhout (België) zó bouw vallig geworden, dat voorzieningen moesten worden getroffen. De huurder stelde de Graaf van Hoog straten voor zijn molen te herstellen en hij vroeg er een windmolen bij te bouwen; deze schijnt er niet ge- kopaen te zijn. In het midden van de 18e eeuw deden zich andere moeilijkheden met deze molen voor. Er was n.1. een nieuwe volmolen te Breda gebouwd die „met het water can gaen en oock met den wint", 't welk zeer schadelijk was voor de Ibburgse molen.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1948 | | pagina 14