„Ten slotte wijzen wij er öp, dat door de be
moeiingen van het Gemeentelijk Bureau voor
de Monumentenzorg in de jaren 1944/45 ver
scheidene gevelfragmenten zijn bijeengebracht,
wélke alle zijn gecatalogiseerd en daarna in de
kelder van het Museum- ondergebracht. In de
loop der jaren zijn, in overleg met de Commis
sie voor ae Oude Stad reeds verscheidene top
pen herplaatst en hoewel niet alle resultaten
geheel bevredigend zijn te noemen, is toch be
reikt, dat waardevolle restanten van vroegere
bloeitijdperken weer een bestemming hebben
gekregen en door hun fraaie silhouetwerking
medewerken het karakter der oude stad te
behouden.
Wanneer de bouwbedrijvigheid toeneemt, zal
.het in de toekomst wellicht mogelijk zijn ook
andere fragmenten opnieuw een bestemming
te geven. Evenwel is het toepassen van oude
gevelfragmenten een questie, die niet zo een-
voudig is. Het stelt n.1. bepaalde eisen aan ont
werper en ontwerp."
Met grote instemming vernemen mij, dat
de geredde fragmenten hier morden ge
noemd „maardevolls restanten van vroe
gere bloeitijdperken"Wij tekenen hierbij
aan, dat de 80°/o der uit de verzameling
nodeloos verloren geraakte gevelfragmen
ten in verhouding hiermede een gevoelig
verlies beduidt, ja, het ontbreken van hun
silhouetmerking betekent een onherstel
baar verlies voor het karakter der oude
stad.
Wij maarderen de erkenning, dat het toe
passen van oude gevelfragmenten niet
eenvoudig is. Er zijn vele dier toepassin
gen in de stad aan te mijzen, die spotten
mei elk gevoel voor verhouding, dat juist
bij de oorspronkelijke boumers zo fijn mas
ontmikkeld. Wij vertroumen, dat deze in
directe schuldbekentenis^ de belofte van
beterschap inhoudt. f
„Wat betreft Uw opmerking dat deze fragmen
ten deels in eigendom toebehoren aan particu
liere eigenaren, brengen wij onder Uw aan
dacht, dat bij ons niets bekend is omtrent een
particulier eigendomsrecht ten opzichte van de
diverse bekroningsstukken. Wij beschikken al
leen over een opgave van de bij het Museum
aanwezige bouwfragmenten en over schetsjes,
welke destijds door de Heer Yan Houten wer
den overgelegd. Hierop komt geen enkele aan
duiding voor omtrent eventuele eigenaren."
Dit toont mei overduidelijk aan met hoe
meinig belangstelling en accuratesse de
gehele aangelegenheid der gevelfragmen
ten behandeld is. Wij kunnen aan de hand
van de gegevens, melke de Heer Van Hou
ten gedurende dertig jaren verzamelde,
mededelen, dat het Koninklijk Oudheid
kundig Genootschap had aangekocht: de
gevelhalzen van Bloemgracht 70, Kerk
straat 196 en een héls van onbekende
herkomst.
Door aannemers van sloopmerk merden
gedeponeerd: de geveltoppen van Sint
Jacobstraat 9, Slijkstraat 15 en Oude
Looiersstraat 55, benevens enige gevel
stenen en cartouches.
Door de Heer Van Houten merden voor
diens persoonlijke rekening aangevoerd:
de geveltoppen van Laurierstraat 59 en
61, N.Z. Voorburgmal 170, Nss 85, Korte
Leidsedmarsstraat 48, K. Keizerstraat 9,
Lauriergracht 69, Warmoesstraat 11, Ro
zenstraat 110, Boomstraat 44, Wester
straat 161, Bloemstraat 76, een houten
kroonlijst van Doelenstraat 8 en een
gevelhals uit dé Rozenstraat.
Waaróm heeft de Dienst der Publieke
Werken deze gegevens niet opgevraagd
en gebruikt? Wij meten het antwoord
mei: omdat deze Dienst onder haar grote
schare van ambtenaren geen bezielde dss-,
kundige heeft, die belast is met de bijzon
dere zorg voor de monumenten van Kunst
en Geschiedenis in deoude stad èn voor
de fragmenten van deze monumenten en
die bovendien de bevoegdheid heeft in te
grijpen als het zo mis gaat als hier helaas
gesignaleerd moet morden.
De brief besluit:
„Wij vertrouwen, dat bovenstaande uiteenzet
ting U er van zal hebben overtuigd, dat wij ons
alle moeite en kosten getroosten, om waarde
volle restanten van vroegere cultuurperioden
te behouden en, waar mogelijk, weer tot hun
recht te doen komen. In dit verband mogen wij
U nog wijzen op de arbeid, welke is verricht
om de op Frankendael aanwezige fragmenten
van de N.Z. Kapel en van de gevel ,,'t Moortje"
te registreren, waarvoor eveneens de nodige
gelden ter beschikking zijn gesteld.
Uw Bestuur moge ervan doordrongen zijn, dat
ten aanzien van- de ons nagelaten fragmenten
met alle piëteit wordt gehandeld".
Zoals de lezers begrepen zullen hebben zijn wij
helaas noch overtuigd noch doordrongen. Hier
was elke piëteit ten enemale afwezig. Het is
juist onze vurige wens, dat deze piëteit in acht
wordt genomen. En dan bedoelen wij geenszins
de piëteit die tot ziekelijk behoud en sentimen
tele verheerlijking leidt, maar die, welke in het
belang is van een zo gaaf mogelijk behoud van
het indrukwekkende karakter van de door de
gehele wereld bewonderde, en aan deze tot
voorbeeld gehouden, oude binnenstad van
Amsterdam.