75
duidelijke, overigens thans gediehte opening naar
een kerkezolder aanwezig is, die zonderling ligt
ten opzichte van de huidige bekapping, maar ook
niet in verband is te brengen met een vroegere
kerk), vindt men ter hoogte van het bordes der to
rentrap een thans geheel onduidelijke liehtsleuf, die
alleen zin heefl bij een vrijstaan van de toren!
Het ge ge v ene.
Overzien wij thans nog even het gegevene.
In de provincie Groningen vindt(vond) men bij
1/5 deel der Nederlands Hervormde kerken of althans
op de kerkhoven daarvan, een los en zander enig axiaal
verband met de kerk gebouwd klokhuis. Enkele zijn
hoog, doch de meeste laag van bouw. Alle zijn zonder
onderscheid zwaar en massaal, tot indrukwekkend toe.
Daarnaast vinden 'we thans nog twee en voorheen
(meer dan) twintig „klokkestoelen", open klokhuizen
in deze provincie.
Wanneer we deze beide categorieën optellen, komen
we tot een getal van ruim 50 gevallen, waarin de luid-
klokken niet in direct verband met de kerk werden
opgehangen.
In een verhouding gerekend tot het totaal aantal der
(thans) in de „Voorlopige Lijst" gemelde of beschre
ven Ned. Herv. kerken, is dit ruim 1/3 deel. De moge
lijkheid, om nog een derde element in te voeren, willen
wij, ter voorkoming van verwarring en ter behoeding
tegen al te hypothetisch geredeneer laten rusten tot
het einde.
Thans hebben wij hieraan voldoende, na nog ge
constateerd te hebben, dat volgens het kaartbeeld, het
aantal vrijstaande klokhuizen-in-steen van West naar
Oost toeneemt, het aantal vrijstaande klokhuizen-in-
hout van West naar Oost afneemt
Stemmen van anderen: de geringe welstand aanleiding
lot de bouw?
Wanneer we nu in de noordelijke gewesten daar die
klokkestoelen en die klokhuizen zien staan, machtig en
indrukwekkend, elk in hun soort, kan het niet anders,
of de mens met enig gevoel voor ontroering door
bouwkunstige of historische schoonheden moet getrof
fen worden.
Reeds in 1920 gaf D. J. van der Ven een ontboe
zeming als boven geciteerd ten beste (4). Hij zocht
toen echter niet naar het „waarom", iets, waartoe wij
ons thans wel allereerst zetten.
Van C. H. Peters gaat het eerste geluid op ter be
antwoording van het vraagstuk der open en gesloten
klokhuizen. Elij zegt (5 100) „Kerktorens van archi
tectonische waarde zijn er in de drie noordoostelijke
provinciën van ons land weinig. In het oog harer
zuinige bewoners hadden deze te weinig praktisch nut
om er veel geld aan te besteden, vandaar dat in menig
dorpje de klok dan ook hing in een op het kerkhof
staand, overdekt houten gebint."
En even tevoren (5 13): „In de torenbouw zocht
men het hier voorheen niet, een kerktoren achtte men
niet bepaald nodig, een houten klokgebint of blokken
huis was eigenlijk voldoende. Menig dorpje heeft het
hier dan ook nooit tot een toren gebracht. En, was
het oude klokgebint eindelijk ineen gesukkeld, dan
verving men het door een stenen blokkenhuis, zelfs in
dorpen als Noord- en Zuidbroek, of door een armzalig
houten dakruitertje of koepeltje. In enkele dorpen
echter verlangde men een toren."
Wij laten in het midden of de gang van zaken
inderdaad deze was, doch stellen slechts het pogen tot
verklaren vast.
De architect G. J. Veenstra schreef aangaande de
Friese toestanden in een geheel andere volgorde van
redeneren (11)„In de Woudstreken van de provincie
vindt men bij de kerken nog tal van houten klokke
stoelen, die de hier te kostbare torenbouw moesten
vervangen."
Of redenen van religieuze aard?
Onmiskenbaar de „torens" van ons noordelijk Ne
derland beschouwend in vergelijking met de zuidelijke,
zoveel machtiger bouwwerken, schreef Prof. Dr J. J.
Lindeboom (12):
het is meer dan waarschijnlijk, dat vele dorps
kerken in Groningerland onder invloed van Cister-
siënser bouwwerkzaamheid ontstonden. Hiervoor plei
ten de eenvoudig behandelde, rechthoekige koren
en het veelal, althans aanvankelijk, ontbreken van
torens, waardoor vrijstaand, een eenvoudig klokken-
huis of houten klokkenstoel in de plaats trad."
Aldus niet uit religieus oogpunt het ontstaan der
klokhuizen op zichzelf, als wel het ontbreken van
torens en daarom scheppen' va°n een andere gelegen
heid voor de klokkenberging verklarend.
Daarbij sluit zich aan, sprekend over de dichte klok
huizen, Prof. Dr M. D. Ozinga (17 93) „Wat heden
ten dage over is (van de losstaande klokhuizen n.1.)
wekt over het geheel sterk de indruk, dat men torens
als van ondergeschikt belang wilde beschouwen, onder
invloed der van architectonische overdaad afkerige
Cistersiënser bouwkunst."
Ned Hetv Ketk Ie Ciarmetwolde (Giontn^en)