in Oostfriesland, Joost Jalinck te Deventer plaatste'in 1705 een orgel in de kloosterkerk te Burloe (D.). Toch zijn deze voorbeelden slechts als uitzonderingen bekend op de regel, dat onze orgelbouwers de afzet voor hun producten in eigen land vonden. In de 16e eeuw was dit echter anders. Het is bekend, hoe de polyphone muziek omstreeks 1500 in de Neder landen een hoogtepunt had bereikt en een grote invloed uitoefende op het muziekleven in Europa. Componisten als Isaac, Obrecht en Willaert traden ook op als organisten aan de hoven der Habsburgers, in Frankrijk, Spanje, Italië, Oostenrijk en Duitsland. Mede door hen zijn onze orgelbouwers, wier instru menten toen door hun .rijke klankverscheidenheid en technische perfectie opvielen, in het buitenland ge ïntroduceerd. Dit verschijnsel staat niet op zichzelf, ook de Nederlandse bouwkunst drong in de 16e eeuw ver door in de Rijnprovincie en langs de Oostzee via Denemarken tot Danzig toe. Onder invloed van een Hans Vredeman de Vries en Corn. Florisz. de Vriendl werd de Renaissance-achtige ornamentiek ook toege past op orgelkasten, waarin de Gothische grondvorm aanvankelijK nog bleef behouden, maar gaandeweg werd overwoekerd door pittoreske versieringen in klassieke trant. Orgelbouwkundigen als Pretorius in 1618 en Dr. rock en Dr. Ktotz thans hebben herhaaldelijK gewezen op de grote invloed, die Nederlandse orgei- Douwers in de 16e eeuw op de Duitse orgelDouw hebben uitgeoefend, door de introductie aldaar van spnngladen, rugwerk, bovenwerk en registers als t^uintadena's en Regalen. Dat die invloed diep heeft doorgewerkt, bleek mij bij .de vergelijking van de pijparmetingen (mensuren), die Dunse orgelbouwers in de 18e eeuw hier te lande toepasten, en die van de Nederlandse bouwers in de 16e eeuw. De overeen komst (met uitzondering van de roerfluiten, holpijpen en ionische labiaalregisters) is zo opvallend, dat wij kunnen zeggen, dat de Duitse Barokorgelbouwers in de 18e eeuw in ons land de oogst binnenbrachten van het zaad, dat door Nederlanders in de 16e eeuw in Duitsland was uitgestrooid. Vanzelf komt hier de vergelijking op met de invloed, die dë Renaissance- componist jan Pieterz. Sweelinck via zijn leerlingen op een Joh. Seb. Bach uitoefende. De Nederlandse orgelmakers en hun werken in het buitenland zijn omstreeks de 16e eeuw zo talrijk, dat een beperking in de opsomming geboden is. Belang stellenden kunnen zich oriënteren in het proefschrift van Dr M. A. Vente, Bouwstoffen tot de geschiedenis van het Nederlandse orgel in de 16e eeuw (1942), waarin de meeste van onderstaande gegevens zijn vermeld. Reeds in 1456 leverde „Gêtaldo di Olanda" aan Alfons van Aragon een portatief. Antonius Dil- man restaureerde in 1487 het orgel te Milaan en in 1496 dat te Sacile. 30 Van de orgelmaker Michael Mercator (te Grave en Venlo) is zijn werkzaamheid aan het Engelse hof bekend, o.a. te Londen in 1527. In hoeverre deze relaties had met de familie Hocque uit Grave (z.o.), is nog niet bekend. Ook werkte een Laurens uit Nijme gen in Engeland. De zeer belangrijke familie Van Nieuivenboff heeft tussen 1550 en 1620 ook werk in het buitenland afge leverd. Hendrik ('s-Hertogenbosch), die geassocieerd was met Jasper Johansen, restaureerde en vergrootte in 1550 het St. Petri-orgel te Hamburg, o.a. met een rugwerk, dat nog vijftig jaar later in „lieflijkheid" ten voorbeeld werd gesteld; ook herstelde hij toen het St. Katharineorgel aldaar. Een van zijn hoofdwerken is het St. Johannesorgel te Lüneburg, dat nog bestaat en waarvan hieronder een korte beschrijving gegeven wordt. Zijn zoon Nicolaas 5) ('s-Hertogenbosch) restaureerde in 1592 het kleine orgel in St. Maria im Kapitol aldaar. Ook .bouwde hij in 1589 het orgel in de St. Denis te Luik, waarvan de kast en enig pijpwerk nog bewaard bleef. Diens zoon Jacob vestigde zich te Keulen en bouwde tussen 1609 en 1620 orgels in Keulen (St. Jacobi, St. Johannis), Würzburg (Dom) en Bamberg. Een ander belangrijk orgelmakersgeslacht was dat van Hegel te Zwolle. Jorrien S. bouwde in 1546 het Domorgël te Osnabrück; Cornelis en Mie hiel leverden orgels tussen 1560 en 1570 te Stadthagen, Bremen (Liebfrauen; restauratie Dom), Hildesheim (St. Andreas), Nienburg, Warendorf, Alst, Bassum en Oldenburg; het Domorgel te Osnabrück verbouwen zij. Jan S. restaureerde in 1595 het St. Reinoldi-orgel te Dordmund en Jorrien S. ]r. tussen 1587 en 1599 orgels te Lemgo (St. Marien), Osnabrück (St. Johann, St. Katharinen), die volgens Praetorius „sonderlich den Zirkel in Pfeiffen-Mensur fundamentaliter musz verstanden haben". De Nederlander Gregorius Vogel vestigde zich in Brunswijk en Hamburg en bouwde werken te Maagdenburg (St. Johannis), Bruswijk (St. Martin, St. Agidien) en Hamburg (St. Nicolai, St. Katharinen), in het tweede kwartaal van de 16e eeuw. Andreas de Mare vestigde zich te Verden en bouwde o.m. orgels te Norden, Verden, Bremen (St. Stephan), Loetum en Hannover (Markt) tussen 1567 en 1594 6). Verder weg trok de in Vollenhoven geboren Her man Raphael Rottenstein-Pock, die te Weim'ar stierf. Hij bouwde achtereenvolgens tussen 1555 en 1583 orgels te Roskilde, Kopenhagen, Chemnitz, Zwickau, Schönburg, Dresden, Weiden Wenen, Oelsnitz, Augustusburg, Baireuth en Freiberg. Ook restaureerde h'ij orgels in Leipzig en Neurenberg. De uit Sneek afkomstige Fabian Peterz. vestigde zich te Rostock en maakte tussen 1564 en 1570 orgels te Parchim, Wismar (resauratie) en Malchin; Julius Anthoni Friese bouwde te Danzig in de Marienkirche een tweetal orgels in 1547 en 1586, 55 stemmen, een i

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2023 | 1947 | | pagina 16