45 ten nog: het trasraam. Voor waterdicht werk moest de specie drie a vier dagen door- bouwd worden. De sterkste mortel bevatte dan geen zand en had een verhouding van twee deelen schelpkalk op één deel tras. Bij hét nette gesneden voegwerk wilde men echter geen onzuiverheden hebben als onverbrande schelpjes of korrels, die 't materiaal juist zoo aantrekkelijk maken. In dat geval deed men droge kalk in een mand, goot er water op en liet' het filtraat in een kuil van een hoop zand druppelen. Was de kalk voldoende stevig geworden, dan moest hij in een houten bak nog wat uitdruipen en vervolgens drogen. Na een paar dagen werd de verharde kalk dan zoo gestampt, dat hij soepel was en gereed tot verwerking met het voegijzer. Dit afvoégen geschiedde geruimen tijd na het metselen, want bij gebruikmaking van trasspecie moest men rekening houden met uitzetting. Deze geknipte voegen ontaardden in de vorige eeuw zoo sterk, dat ze vaak voor de steen uitstaken; de reactie erop laat' weer metselwerk uit onzen tijd zien met over dreven diepliggende voegen, waarbij om de horizontale lijnen beter te doen uitkomen de stootvoegen soms platvol zijn en nu niet gebroken wit van kleur, maar liefst zoo donker mogelijk. Geluk bij ongeluk, want op 't oogenblik is er geen cement te krij gen en wanneer de menschen, die hun geld toch ergens aan willen besteden, hun oude gevels, laten ontpleisteren, krijgen ze noodgedwongen behoorlijk'voegwerk. Het is een genoegen om naar die crème-kleurige rulle voegen te kijken en 't valt alleen soms te betreuren, dat men in zijn ontpleisteringsijver te ver gaat. In Utrecht b.v. zijn verschillende gevels van omstreeks 1800 afgebikt, alleen omdat er middeleeuwsche steen onder zat. W(at is nu het resultaat geworden? Fijn geprofileerde kozijnen en deuromlijstingen op een groven 'achtergrond van kloostermoppen die overigens geen sporen van oorspronkelijke architectuur vertoonen) waar men kleine steenen met fijne voegjes zou verwachten. De verbouwers" van vroeger wisten 't wel, toen ze bepleis terden. Waarmede ik zeggen wil, dat 't niet altijd verantwoord is om allés raf te bikken. Maar dat is weer een ander verhaal. 'Utrecht, Juni 1944. R. C. HEKKER NASCHRIFT VAN DE REDACTIE Het verheugt ons dat de schrijver het zoo belangrijke onderwerp van mortel en voegwerk heeft willen naar voren brengen. Eerst om er eens de aandacht op te vestigen dat voegen en netjes metselen, ja zelfs afschuren van de baksteenen al heel oud is en dat het daarom verkeerd is bij „restaureeren" grof metselwerk te maken, zooals bij herhaling' gebeurt. Verder om eens een begin te maken met den strijd tegen de porllandcement bij restaureeren van oude muren. Want menigmaal ziet men goed gemetselde muurvlakken, ook bij nieuwe bouwwerken, die op 't laatste oogenblik blij vend bedorven worden door teveel cement in de voegen, zoodat inplaats van witte voegen blauwgrijze verkregen worden, waardoor de kleur van het muurvlak haar schoonheid verliest. Tenslotte om te waarschuwen tegen ontpleisteren" waar 't niet behoort. Dit alles is zoo noodig omdat bij de toenemende belangstelling zooveel goedmeenende halve vakkundigen zich vermaken met restaureeren. Voor hen moet noodig een leerboek verschijnen! A. K.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1944 | | pagina 11