21
steenen met leeuwenmaskers en vier cartouches, twee met ,,Anno" en twee respec
tievelijk met ,,1633" en ,,1635". Helaas zijn de toppen'van dezen gevel verdwenen;
hij is op bepaald leelijke wijze vlak gedekt.
Inwendig is in het geheeles-perceel maar zeer weinig meer te zien (mogelijk wel te
vinden!wat aan den oorspronkehjken toestand herinnert. Een enkele deur toont
nog den ouden vorm en wellicht verbergen de plafonds nog de oude moer- en kin
derbalkzolderingen. Vergeefs zoekt men ook „eene kleenen achtkantigen Toorn, die
zijelings boven het dack, neffens eenigen plat uyt-komt" zooals in de beschrijving
van het pand staat te lezen. Maar mogelijk zullen ook hiervan, mocht het pand te
eeniger tijd worden gerestaureerd, w.el aanwijzingen zijn te vinden.
Het ligt voor de hand, ja het schijnt zelfs geboden, dat de Vereeniging ..Hendrick
de Keyser" ernstig poogt om zich den eigendom van dit door haar peter ontworpen
pand te verwerven. Daar is op het oogenblik een kans voor en de Vereeniging heeft
zich tot haar leden en vrienden gewend om den noodigen steun.
Dat zij in haar pogen slagen moge! En dit merkwaardige pand in haar bezit zal
mogen krijgen en toevoegen aan het vele bouwkundige schoon, dat zij voor het nage
slacht heeft kunnen bewaren. C. ViSSER.
UIT HEEMSCHUT'S LEDENKRING
LIV. DE GELDERSCHE KASTEELEN.
Het belangrijkste,gedeelte van het verslag over 1942 van de Stichting „Vrienden der
-Geldersche Kasteelen" is dat, wat gewijd is aan de restauratie van het kasteel
Hernen. Deze restauratie is in het afgeloopen verslagjaar nog niet zoo opgeschoten
als gehoopt was. Toch zijn de voorbereidingen zoo gevorderd, dat gehoopt kon wor
den in 1943 de restauratie een aanvang te doen nemen. Ir H. van Oerle had een
rapport ingediend over den toestand en de mogelijkheid tot herstel van het oude
gebouw en een tweetal kostenramingen voor de restauratie, resp. met en zonder het
donjon, daaraan toegevoegd. In dit rapport is ook de bouwgeschiedenis van het huis
beschreven, met alle wijzigingen, die in den loop der eeuwen daaraan zijn aange
bracht. Besloten is, het kasteel terug te brengen in den 18e-eeuwschen staat van
bewoonbaarheid, zoodat het met behoud van het grondplan en het gesloten karakter
van het exterieur een bruikbaar gebouw blijven kan. Al wat later toegevoegd en in
gebracht is zal dan verwijderd moeten worden. Daar uit dien tijd goede afbeelingen
van het kasteel bestaan, is deze restauratie zeker wel verantwoord. Hierbij zullen
dan ook de oude grachten weer opengelegd en de steenen bogenbrug met houten
ophaal hersteld moeten worden. Moeilijkheid geeft het herstel van den zuidelijken,
in zijn huidigen vorm uit de 19e eeuw stammenden vleugel en het daarvoor gelegen
donjon, waarvan nog slechts in den kelder restanten aanwezig zijn. Voorloopig wil
men deze niet herstellen, en ook de gracht niet uitgraven en de toegangsbrug niet
weer aanbrengen, waardoor een 20.000 kunnen worden bezuinigd op de totale
restauratiekosten; hiervoor werden reeds subsidies door Rijk en Provincie toegezegd.
Moeilijk zal het misschien nog zijn, een bewoner voor het gerestaureerde kasteel te
vinden; of het nieuwe polderdistrict Groot Maas en Waal er in zal willen trekken,
als oorspronkelijk het plan was, schijnt thans weer minder zeker te zijn.