77
In de latere jaren zijn de stedebouwers gaan inzien, dat het een eerste eisch voor een
goede woonstad is, dat bij de stadsuitbreiding gezorgd wordt voor voldoende groen
en boomen. Dit bracht met zich, dat breede straten werden aangelegd en ruimte uit
gespaard voor plantsoenen en parken.
De buurten, welke na 1900 ontstonden, vertoonen dan ook een geheel ander stadsbeeld
dan de vroegere. In de breede straten en langs de grachten is gelegenheid boomen te
planten, voortuinen aan te leggen of plantsoenstrooken te maken. Geen lange boomrijen
meer van één soort, zooals in de binnenstad, doch verschillende boomsoorten in losse
groepen werden geplant langs de boorden van het Noorder- en Zuideramstelkanaal,
de Admiralengracht enz. Daar elke boomsoort op lateren leeftijd haar karakteristie
ken vorm heeft, ontstond aldus een stadsbeeld met een geheel eigen schoonheid,
welke niet achter staat bij die der oude grachten.
Waren het in vroeger eeuwen vooral hnden, die langs de grachten werden geplant,
later maakten deze plaats voor iepen. De iep toch leende zich zeer in het bijzonder
voor staasboom, omdat de iep zich tevredenstelt met een schralen bodem, snel groeit en
spoedig flinke kruinen maakt, aldus het karakteristieke straatbeeld vormende, waarop
de Amsterdammers kennelijk gesteld bleken te zijn. Een nadeel van de iepen was, dat
ze op lateren leeftijd te omvangrijk werden en te breed uitgroeiden, aldus het licht in de
woningen onderscheppende en aanleiding gevend tot klachten van de bewoners. Een
De Reguliersgracht