30
dijk zien we de houten dakruiters van W a r d e r, Etersheim en Sc-har-
d a,m. Ze zien er keurig uit, .veel netter dan de kerken waarop ze staan. Dat komt
omdat de kerk van de Kerk is en de toren van den Burgemeester; van wien de
grond is onder den dakruiter weet niemand!
We vallen het Ho ornsche hop binnen en worden tegemoet gekomen door een
krachtig parfum van de stadsrioleering, waarschijnlijk bedoeld als afweer van wa
tertoeristen. De zware en sierlijke toren aan de haven staat er nog als bij ons eerste
bezoek in 1875, maar is er niet beter op geworden. Heele stukken metselwerk zijn
eruit gevallen. We gaan de stad Hoorn in en komen op het plein, dat gansch
een verandering heeft ondergaan. Middenop is een standbeeld gekomen van Jan
Pieterszoon Coen. Met het Waaggebouw is iets bijzonders gebeurd. Dat was vroe
ger van „pierre grise", een geheel natuursteenen gebouw van lichtgrijze kleur, wel
wat kapot, maar van een schilderachtige schoonheid. Nu is het blauw geworden
en mist de schoonheid van weleer en doet denken aan suikerbakkerswerk. Het is
wat te vroeg gerestaureerd en geheel nieuw gemaakt van hardsteen, terwijl de
oude gevels van Namenschen steen waren. Van het plein komen we in een straat
zooals elke stad er een heeft, met veel leehjke winkelpuien, met witte en rose ge
vels, met reclameborden en lichtbakken. Die boulevard was er vroeger niet. Op
dezelfde plek was toen een gewone Hollandsche straat, waarvan de vloer
bestraat was met straatsteenen. Deze Hoornsche straat onderscheidde zich toen van
de straten, in andere Hollandsche steden doordat er uitsluitend schoone oude ge
vels aan stonden. Van enkele dezer gevels zijn de bovengedeelten nog aanwezig.
Opdat men bij 't beschouwen dezer geveltoppen niet over de stoepen en hekken
struikelen zou, zijn de stoepen geëgaliseerd, genormaliseerd in cement van vier
kante blokjes, afgezet met beton. We gaan ook eens de Koepoort van weleer op
zoeken. Maar dat lukt niet, want de Koepoort is zoek en laat zich niet meer bezoe
ken. Deze poort was niet meer noodig en stond bovendien in den weg en moest
daarom weg.
Toen Henry Havard behoefte .kreeg iets van al die oude schoonheid mede te nemen,
en vroeg naar antiquités, oudheden, wees men hem een poort waar hij binnenging en
waar vele oude vrouwen buiten zaten, 't Was het Proveniershuis, dat de levende
oudheden van Hoorn huisvestte. Andere antiquiteiten vond hij te Hoorn niet veel.
Nu zijn ze er heelemaal niet meer. Want alle antiquiteiten uit de Hoornsche huizen
en uit alle huizen uit alle dorpen van gansch 't Noordhollandsche land zijn weg
gekocht door opkoopers die voor geld het Nationaal bezit wegsleepten en ver
zonden naar verre gewesten. Moge het daar anderen tot kunstgenot en voorbeeld
dienen. In het weeshuis zag hij de kostelijke tinnen gebruiksartikelen. Die zijn er
nu niet meer. Ze hebben hun weg in den handel gevonden maar vertoeven nog
binnenslands. Men vraagt zich af wie al dat mooie tin toch verkocht kan heb
ben, want regenten zijn beheerders maar geen eigenaren.
Na een kort verblijf in Hoorn kiezen we weder zee en zwerven langs de kust
tot Enkhuizen in zicht komt, de parel der Zuiderzeesteden. Weerden we bij
't eerste bezoek verwelkomd door het geklop der scheepswerven, nu is daar rust
gekomen, want de scheepsbouwerij is er min of meer overbodig geworden. Reeds
dadelijk rijst de vraag waarom daar geen krachtig leven voor in de plaats kan tre-