33
de veste is er voldoende. Een Amsterdamsche vereeniging kocht de half verbrande
huizen en knapte ze op. Op een in een kelder gevonden gevelsteen, nu in een gevel
geplaatst, leest men ter opwekking:
HAET EN NIT SOL WEL VERDVINEN DAT ELCK HEM MOIDT MET HET SINE
Voor het kerkje dat vervallen was kwam hulp uit den Haag; nu is 't weer keurig
en kan weder mede.
De volgende aanlegplaats, Vollenhove, komt ons blijde tegemoet met zijn
ruime haven, gereed om vele schepen te kunnen'ontvangen. Het Stadhuis staat er
nog als voorheen met de zuilengalerij en de onmisbare bank eronder, die vreem
delingen de leugenbank noemen, maar dat is niet vriendelijk, want zulk een bank
stond vroeger bij hen thuis bij 't Raadhuis ook, onder de open gaanderij. De hoofd
straat van de stad is er nog in vredige rust, met de zeventiende eeuwsche trapge
vels en krullige achttiende eeuwsche gevels. Gelukkig hebben latere menschenge-
slachten geen geld te veel gehad, zoodat al die gevels zijn blijven staan. Als men
daar den verwenden watertoerist een logeabel verblijf weet te bieden, zal hij wel
komen, want er is iets te kijk.
We moeten nu wat ver uit de kust blijven om de pieren, de geleiding van het
Zwarte Water, het Zwolsche Diep te ontloopen en om verderop het gat te vinden
tusschen de lichten van het Keteldiep, waar ons de altijd vloeiende stroom van zoet
water tegemoet komt, door den Yssel uit den Rijn aangevoerd, als een lafenis het
afgesloten zeegat tot een Ysselmeer vervormende, werk verschaffende aan alle vis-
schers rondom dit meer. Want toen de haringen wegbleven, kwamen eerst de mug
gen en toen de snoekbaars en nu de palingen. De Ysselmond voert ons naar de
oude Hanzestad Kampen, die' daar in gerekten vorm langs de rivier ligt, niet
kleiner en niet grooter dan voorheen omdat de lage landen den uitleg hebben
voorkomen. Sedert ons vorig bezoek is hier weinig gewijzigd. De poorten staan
nog rondom, de kerken en torens zijn nog aanwezig, evenals het aloude Raadhuis,
waar het archief reeds in 1875 keurig geordend was. Eenerzijds treft ons de vol
harding, betoond bij de instandhouding der oude bouwwerken, want in slechts wei
nig Nederlandsche steden is op dit gebied zooveel gedaan. Anderzijds trekt de
ontsiering van den openbaren weg de aandacht, de overgebleven zijmuren van ge
sloopte huizen, reclameborden en de overdadige verkeersaanwijzing, wellicht in
de hoop op de komst van een overdadig verkeer, hetgeen zich n'u op den weke-
lijkschen marktdag tot een zachtzinnige opleving beperkt.
Ook Kampen kan ons niet vasthouden. We gaan weer stroomafwaarts en langs
den oever van 't Ysselmeer langs de Geldersche kust. Elburg kunnen we met
de tjalk niet bereiken, maar we gaan er toch heen. Het oude stedeke, op een recht
hoekig stramien geborduurd, ligt er nog even vredig als voorheen. Er is niets bij
gekomen en niets afgegaan, 't Bleef alles bij 't oude. Een voor Elburg wereldschok
kende gebeurtenis stond in alle kranten. Er was een stoep voor een huis opgebro
ken en nieuw gemaakt van gladde tegels. Dat mocht niet. Het moesten weer keitjes
worden, ronde keitjes van de Veluwe, in kleuren tot figuren gelegd. De Bond
Heemschut bemoeide zich ermede en ook de Provincie en zelfs het Departement.
Verder bleef Elburg 65 jaren zooals het was, alleen de kanonkelders in de wallen
werden ledig gegraven en daar kan men nu in. Slechts één offer is er aan de