DE BOERDERIJEN OP DE VELUWE EN IN DEN ACHTERHOEK
Gelderland, het rijke gewest in het midden-Oosten van ons land, met zijn schoone
romantische natuur, doorsneden door onze groote rivieren en de vele beken, welke
zich kronkelend een weg naar de zee hebben gebaand, is met zijn weelderige fauna
en flora het toeristenland bij uitnemendheid. Groot is de verscheidenheid van
aspecten in de verschillende deelen van deze provincie, in elk jaargetijde weer
anders. Zoo zijn er de schilderachtige oude steden, de door een breede gracht
omgeven kasteelen, vaak half verscholen tusschen zwaar opgaand geboomte en een
rijke begroeiing. Eenvoudiger, doch niet minder schilderachtig gelegen zijn de
dorpen, de gehuchten, de boerderijen,"schuren, kapbergen en schaapskooien in hun
groote verscheidenheid. En welk een rijke afwisseling is het landschap zelf. We
vinden er de door uitgestrekte bosschen begroeide heuvels, de heidevelden en de
intensief bewerkte bouwgronden, afgewisseld door de weilanden, waar in den zomer
het roodbonte vee graast.
De Veluwe, en ook de hoogere gebieden in den Achterhoek, vormen een oud
cultuurland. Immers hier kon men droog wonen. Want de lagere gebieden
werden vroeger, als de rivieren en de beken buiten hun oevers traden, in den
herfst en in den winter dikwijls overstroomd. Na de bedijking van deze water-
stroomen boden de lage gronden eveneens een veilige woonplaats.
De bevolking van de Veluwe en van den Achterhoek is in hoofdzaak van Saksischen
oorsprong. Vooral op het platteland vindt men de nakomelingen van den Saksischen
volksstam, die zich na de groote volksverhuizing in deze gebieden, evenals in
Overijssel en Drenthe, heeft gevestigd. Volgens traditie worden in verschillende
streken de oude gebruiken gehandhaafd, hetgeen blijkt in de wijze van wonen en
in de kleeding.
Bepalen we ons nu bij het boerenhuis, vanouds een nuttigheidsbouwwerk zonder
meer, waarbij alle luxe is vermeden. De Saksen bouwden hun boerderijen in een
zeer primitieven vorm. Men noemt dezen het Saksische boerenhuis of ook wel het
Hallehuis. Dit boerenhuis was in zijn oorspronkelijken vorm langs de Oostgrens in
den Achterhoek het z.g. „los hoes", de boerderij waarin menschen en vee in één
enkele ruimte samenwoonden. De hoofdconstructie bestond uit een gebintwerk van
zwaar eikenhout. Tusschen de gebintstijlen was de breede deel over de geheeld
lengte van het gebouw. Buiten de gebintstijlen waren smalle ruimten welke voor
slaapruimte van den boer met zijn gezin en verder voor stalling van het vee werden
benut. De haard of de „raakkoele" was op een paar meter afstand van den eind
bevel midden op de deel. Naast de buitendeur in dezen gevel stond de „wendezule",
een eiken paal met boven een dwarsbalk door een schoor gesteund. Aan het eind
van deze wendezule hing de haal, een getande staaf waaraan de waschketel of
menagepot op verschillende hoogten boven het vuur kon worden gehangen. De
ketel of de pot konden met de wendezule van het vuur naar den waschhoek
worden gezwaaid. Een practisch werktuig dus. Ja onze voorvaderen waren
practische menschen. Dit is op verschillende wijze gebleken, o. a. ook bij het vullen
van den waschketel. Dit had wel als volgt plaatsop eenige meters afstand buiten
den voorgevel was de put, waaruit het water met een emmer door middel van
een langen hefboom en putboom werd opgehaald. De waschketel stond dan in den
waschhoek tegen den buitenmuur. Boven den ketel was een gat" in dien muur
gemaakt, waardoor een goot werd gestoken, welke aan het andere einde op den