119
DE VERORDENING TEGEN ONTSIERINGEN TE EPE
De gemeente Epe heeft in hare bouwverordening eenige wijzigingen aangebracht om
te kunnen bewerken, dat fabrieken en dergelijke meestal leelijke gebouwen door
een beplanting er voor en er naast min of meer aan het oog worden onttrokken.
Voorzoover mij bekend, is zij met de gemeente Hilversum de eerste, die op dit
gebied een regeling heeft tot stand gebracht. Er komen de volgende bepalingen in voor:
ART. 17, 3: B. W. kunnen een uniforme uitvoering van terreinafscheidingen
voor bepaalde wegen voorschrijven.
ART. 17, 5a: Aan het yerleenen van een bouwvergunning kunnen B. W. de
voorwaarde verbinden een beplanting met singels, boomen of heesters aan te
leggen en in goeden staat te onderhouden, id. b.Zij zijn tevens bevoegd, aan het
verleenen van een bouwvergunning de voorwaarde te verbinden, dat bestaande
begroeiing op een gedeelte van een terrein intact gelaten wordt en in goeden
staat wordt onderhouden. Hiertoe kunnen zij zoo noodig voorschrijven, dat het
gebouw anders dan aan de voorgeschreven rooilijn wordt opgetrokken, id. c.Zij
kunnen voorschrijven, dat de onder a. bedoelde beplanting van zoodanigen aard is, dat
het op te richten gebouw van den weg af, of van een naastliggend terrein niet
zichtbaar is.
ART. 75, 2: (Welstandsbepaling). Te dien aanzien kunnen nadere eischen worden
gesteld, b.v. kan aanleggen en onderhouden van beplanting worden voorgeschreven,
id. 3Ook kan aan het verleenen der bouwvergunning de voorwaarde worden
verbonden, materiaal van een bepaalde kleur te gebruiken, of niet te gebruiken, dan
wel het gebouw in bepaalde kleuren af te schilderen, id. 4Schuurtjes en bergplaatsen
en andere bij- of aanbouwsels moeten van hetzelfde materiaal worden opgetrokken
als het hoofdgebouw. Uit de bepalingen omtrent de kleur van een gebouw blijkt, dat
men ook op deze wijze wil trachten storende bouwsels minder te doen opvallen.
In mededeelingen, die door het gemeentebestuur zijn geinspireerd, blijkt het ruime
standpunt, dat men te Epe inneemt. Naar de meening van dit bestuur is er een
groot aantal gebouwen, dat het natuurschoon ernstig schaadt. Voordat dit gevaar
werd beseft, is niet alleen in Epe, maar overal in Nederland, het bouwen te veel
vrij gelaten, waardoor dikwijls is gebouwd op te kleine stukjes grond of er kwamen
te kleine huisjes, dikwijls ook van ontsierend of ondeugdelijk materiaal, en veelal
zich niet aanpassend bij het landelijk karakter van de omgeving. Dit euvel open
baart zich zoowel bij huizen die aan de bouwverordening voldoen, als bij houten
kastjes, die alleen 's zomers bewoond worden. Ten slotte doet het kwaad zich ook
voor bij garages, schuren en priëeltjes, die zonder vergunning zijn verrezen, dikwijls
van niet bij de omgeving passend materiaal. Zelden is getracht deze zoo te plaatsen
dat ze van den openbaren weg of van aanliggende terreinen onzichtbaar zijn.
Hier en daar is op aanschrijven van B. en W. wel eens iets afgebroken, maar het
kwaad is hardnekkig. Het gemeentebestuur van Epe hoopt ten aanzien hiervan
ook, dat de vereeniging voor vreemdelingenverkeer het initiatief zal nemen tot het
doen van een beroep op de bewoners van een bepaalde buurt. Verder ligt het
volgens B. en W. van Epe in het algemeen in de lijn van de ontwikkeling van de
Overheidbemoeiïng, dat leelijke gebouwen, welke in een bepaalde omgeving tot mis
stand aanleiding geven, afgebroken of verbouwd worden. Voorloopig zouden er