106
Weg-Beplantingen. Wat verder de beplanting der wegen betreft, 200 is het bekend,
dat onze Commissie zich van het begin af steeds op het standpunt heeft gesteld
(o. a. uitvoerig verdedigd in de door ons in 1938 uitgegeven brochure „Een waar
schuwend woord" van de hand van den Heer OVERDIJKINK), dat de beplantingen
van de buitenwegen zooveel mogelijk zullen zijn in harmonie met het karakter
van het landschap, waardoor de weg loopt, en met de daar aanwezige vegetatie.
Dit beteekent dus, dat langs deze buitenwegen b.v. zal worden vermeden het
gebruik van bepaalde sierheesters, die wel kunnen passen in parken en tuinen, doch
niet in een zuiver landelijke omgeving. De wegbeplanting moet toch zooveel mogelijk
zijn onderdeel van het totale landschapsbeeld en niet een buiten dit beeld vallend
karakter dragen, wat door het gebruik van sierheesters juist wordt bevorderd. Deze
sierheesters immers vragen door hun individueele schoonheid zoozeer de aandacht,
dat de groote lijnen van het geheel, dat weg en landschap uitmaken, verloren gaan.
Een verder voordeel van een dergelijke door ons bepleite, eenvoudiger soortkeuze
zijn ook de gewoonlijk mindere kosten van aanschaffing en onderhoud, dan die
aan het gebruik van sierheesters verbonden.
Wij hadden in den loop van dit jaar aanleiding dit standpunt nogmaals te bepleiten
bij den Provincialen Waterstaat van Zeeland.
Met genoegen kunnen wij voorts melding maken van een schrijven van eenbeplantings-
deskundige uit Alkmaar, diei ons opwekte, aan de polderbesturen vooral in het
noordelijk deel van Noord-Holland te verzoeken, meer aandacht te besteden aan
goede wegbeplantingen, terwijl volgens hem ook de beplantingen van vele boerderijen
verbeterd zouden kunnen worden. Hoewel toegevende, dat er in het gedeelte
Noord-Holland boven het IJ sommige gebieden zijn, die door gebrek aan
beplanting wat erg kaal zijn (waarbij komt, dat de iepenziekte onder de laan-
boomen veel slachtoffers heeft geëischt), zoo moeten wij niet vergeten, dat er
daarin ook gebieden zijn, wij denken b.v. aan Waterland, waar juist het wijde
en opene, zonder veel laanbeplantingen, aan dit land zijn aparte karakter en
bekoring verleent. Iedere landstreek en binnen het groote landschappelijke
verband ook weer iedere weg, moet op zich zelf beschouwd wordeneen
algemeen verzoek aan de verschillende polderbesturen zal o.i. niet wenschelijk
zijn, ook daarom niet, wijl h'et zeker noodig zal zijn, dat een bekwaam, met die
streek bekend landschapsdeskundige van dit vraagstuk een behoorlijke studie zal
makenleeken kunnen in dit opzicht veel bederven.
Uit oogpunt van de algemeene landschapsverzorging is het zeker wenschelijk te
achten, dat dergelijke landschapsstudies voor de verschillende in geografisch en
landschappelijk opzicht als eenheden te beschouwen gedeelten van ons geheele
land, onder leiding van de meest bevoegde landschapsdeskundigen, zullen worden
ondernomen; de wegbeplantingen en daarom brengen wij het hier speciaal ter
sprake zullen van dergelijke studies natuurlijk steeds een voornaam onderdeel
vormen. 'Dergelijke landschapsstudies zullen dan de basis dienen te vormen voor
een voor die landstreken op te zetten landschaps-p/an, voor de daadwerkelijke
uitvoering waarvan de verschillende in zulk een streek liggende gemeenten, en/of
ook andere openbare lichamen als waterschappen e. d., ev. ook particuliere organi
saties, zullen dienen samen te werken.
Een prachtig voorbeeld van zulk een samenwerking op dit gebied levert het eiland