97
HET KRUIEN VAN WINDMOLENS
Waarom de molenwieken tegen de zon in draaien.
Het betoog van den heer C. VlSSER in het Aug./Sept.-nummer van Heemschut over
het bovengenoemd onderwerp, geeft ons aanleiding tot het maken van de volgende
■opmerkingen. De meening van den heer VISSER, dat de draairichting der maalsteenen
ook de draairichting voor de molenwieken zou hebben bepaald, zou aannemelijk zijn
indien de maalsteenen direct aan de wieken-as gekoppeld waren. Om twee redenen
is zulks echter niet mogelijk; ten eerste, omdat de steenen horizontaal en de wieken
verticaal draaien en ten tweede, omdat het toerental van de wieken-as te laag is
om de maalsteenen behoorlijk in werking te brengen. Om beide euvelen te over
winnen was dus overbrenging van kracht noodzakelijk en men koos daarvoor de
de tandradoverbrenging met versnelling. In deze krachtoverbrenging heeft men vrij
spel met het bepalen van de draairichting en juist onze oudste molens de
standerdmolens leveren hiervan het bewijs, want wanneer zij met twee koppels
maalsteenen zijn uitgerust en meerdere oude standerdmolens zijn dat draaien
de koppels steenen tegengesteld, de eene „links-om" en de andere „rechts-om";
de bonkelaar van het eene stel maalsteenen grijpt aan de vóórzijde van het vangrad
en die van van het andere aan de achterzijde. Het door ons naar voren gebrachte
reactie-koppel op de wiekenas is van beide steenkoppels hetzelfde en beinvloedt het
kruiwerk van den windmolen, onverschillig of de molen een onder- dan wel een
bovenkruier is. Ten gerieve van den belangstellenden lezer was in ons artikel in het
Juni/Juli-nummer de bovenkruier behandeld en afgebeeld, omdat deze thans de meest
voorkomende molen is, maar, zooals gezegd, geldt het reactie-koppel even goed voor
den standerdmolen en den paltrokmolen als voor den bovenkruier, omdat in al deze
molens het aangrijpingspunt van den tanddruk aanmerkelijk buiten het middelpunt van
den molen ligt Ingewijden in den molenbouw weten, dat ten behoeve van het bewuste
reactie-koppel op alle windpeluws zoowel dus in bovenkruiers als in standerdmolens
en paltrokmolens één karbeel of schoor is geplaatst om den éénzijdigen druk van
het halslager op te vangen en deze druk is het, die het kruien bij ruimenden wind
bevordert. De meening van den heer VISSER, dat bij de oudste molens de standerd
molens geen sprake is van het vóór of tegen den tanddruk in kruien, waardoor
wolgens hem ons argument zijn beteekenis zou verliezen, is derhalve onjuist. In een
standerdmolen met één koppel maalsteenen draaien deze „links-om". Het is evenwel
■onjuist te schrijven, dat de te Pompeji voor den dag gekomen steenkoppels „dezelfde
draairichting hadden als die in onze molens". In een korenmolen met koningsspil en
-spoorwiel is de draairichting van de maalsteenen „rechts-om", dus tegengesteld aan
die in een standerdmolen met één koppel steenen en, zooals opgemerkt, in een
standerdmolen met twee koppels maalsteenen draaien deze in aan elkander tegen
gestelde richting.
Wij meenen hiermede de gemaakte opmerkingen te hebben beantwoord, doch
voegen hieraan toe, dat de heer VISSER ons heeft bestreden op een terrein, het
welk wij niet hebben betreden, want wij schreven niet „dat de ontwerper van de
vroegste molenwiek rekening heeft gehouden met kwesties van krimpende of ruimende
winden, van vóór- of tegen den tanddruk inkruien". Hetgeen wij betoogden was
„dat de molenwieken tegen de zon in draaien (heeft) practische voordeelen" en
voorts „dat naar alle waarschijnlijkheid de molenmaker uit vroegere eeuwen (daar
mede heeft) rekening gehouden". Wij handhaven beide zinnen op grond van de in
ons artikel vermelde voordeelen, verbonden aan de besproken draairichting en gelet
op den practischen aanleg, die steeds onze ondernemende voorouders kenmerkte.
Wat de heer VlSSER schrijft omtrent het zich vasthouden aan het molenhek door
den molenaar laten wij rusten. Slechts wezen wij op het bijkomstig voordeel van de
mogelijkheid van het gebruik van de rechterhand.
Leiden, September 1942.
A. J. Dekker
A. Bicker Caarten