87
landsche volk, dan toch zeker wel van die van den Heer VAN DER VEN zelf.
Misschien is de groote hoeveelheid der meegedeelde feiten wel wat vermoeiend
voor den lezer en is het boek daardoor wat overladen geworden, zoodat een
bescheidener inhoud, wat meer systematisch verdeeld, voor den lezer een aan
genamer lectuur geweest zou zijn. Dit neemt echter niet weg dat het boek, hoofdstuk
voor hoofdstuk, den belangstellenden veel interessants biedt. De kern van het boek
vormt een „heemkundige wandeling" in vijf hoofdstukken door ons land, provincie-
gewijs behandeld, waar men allerlei leert over plaatselijke gebruiken, en in het
hoofdstuk over Zeeland het accent valt op de oude „heemdracht", d.w. z. de
volkskleederdrachten. Daaromheen zijn een aantal hoofdstukken geschaard, gewijd
aan huis en haard, aan bepaalde volksgebruiken als het verhuizingsceremonieel van
het „heemgeleide", de dorpsadat en het veemgericht van den „heemdwang", de
verschillen van plattelandscultuur en stadscultuur, enz. Een hoofdstuk over
„heemschut" vangt aan met een bespreking van oude gebruiken ter bescherming
van het heem tegen onheil en brand, en gaat dan over op het werk van onzen
Bond en gelijkgezinde instellingen, waarvoor schr. veel waardeering blijkt te hebben,
maar waarbij hij ons het verwijt maakt niet genoeg gedaan te hebben aan wat hij
„levende heemschut" noemt, d. i. het in stand houden en aankweeken van oude
volkskunst, volksfeesten en volkskleederdrachten, wat een der punten uitmaakte
van ons oorspronkelijk werkprogram. Geheel ongegrond is dit verwijt niet,
maar of de reden van dit verzuim schuilt in het feit dat onze Bond „evenals
zoo vele andere nationale, d. w. z. grootstedelijke organisaties naar staatsburgerlijke
en niet naar volksche principes werd en- wordt geleid", als schr. op pag. 206
meent, is iets wat mij nog wel voor discussie vatbaar lijkt. Het slot van het boek
vormt een warm pleidooi voor het Openluchtmuseum op den Waterberg en soort
gelijke plaatselijke musea, die zeker veel goeds doen en doen kunnen voor het
behoud van onze nationale cultuurschatten.
De uitvoering van het boek is niet geheel in overeenstemming met den rijken
inhoud: de typographie valt niet te loven en de illustratie, bestaande uit zeer
ongelijke teekeningetjes en foto's, gedeeltelijk aan films ontleend, verhoogt nog
het weinig rustige van den tekst. Bovendien zijn de foto's zoo nauw afgesneden
dat af en toe de helft van het onderschrift ontbreekt. B. DE H.
Dr R. D. MULDERDrentsche belangstelling in de praehistorie in den loop der tijden.
{Overdruk uit het Maandblad Drenthe Jan./Febr. 1942).
De Uitgeversmij VAN GORCUM EN Co. te Assen, die al zooveel goeds heeft uit
gegeven over de geschiedenis en de folklore van Drenthe en ook het maandblad
Drenthe en andere tijdschriften verzorgt, zond ons ditmaal het bovengenoemde boekje.
Het opstel geeft een degelijk overzicht van de bestudeering van hunnebedden,
grafheuvels e.d. in vroeger tijd. De oude onderzoekers PlCARDT en Mr JOH. VAN LlER
krijgen de eer die hun toekomt. In de 19de eeuw blijkt de belangstelling voor de
praehistorische overblijfselen sterk te groeien en met het begrip voor de weten
schappelijke waarde ervan groeit tevens de wil om dit alles voor het nageslacht zoo
goed mogelijk te bewaren.
'Verschillende personen maakten zich in dit opzicht verdienstelijk en wisten ook
de overheidslichamen tot ingrijpen te bewegen. De Heemschutgedachte is hier
eigenlijk al vroeg doorgedrongen. Aan het vandalisme van de steenenhandelaars
kon een einde worden gemaakt. Zoo danken wij het voortbestaan van vele hunne
bedden en tumuli aan de 19de eeuwsche pioniers der archeologie. Gaarne bevelen
wij het boekje ter lezing aan. J. H.