85
HET KRUIEN VAN WINDMOLENS.
Waarom de wieken van windmolens tegen de zon in draaien.
Met veel belangstelling las ik in het Juni-Juli nummer van Heemschut het artikel
van de Heeren DEKKER EN BlCKER CAARTEN over de draairichting van het
wiekenkruis van onze windmolens. Daar het mij voorkomt, dat de Heeren van
een onjuiste praemisse zijn uitgegaan en diensvolgens ook hun conclusies onjuist
zijn, wil ik mijne meening over die draairichting geven. M.i. is de veronderstelling,
dat de ontwerper van de vroegste molenwiek rekening heeft gehouden met kwesties
van krimpende of ruimende winden, van vóór- of tegen den tanddruk inkruien
dan wel met het zich vasthouden aan het molenhek door den molenaar, onhoudbaar.
Laten we eerst de kwestie van het kruien bezien De schrijvers zeggen„Bij
molens ligt de as van de wieken in het draaibare gedeelte van den molenromp
{het zij terloops opgemerkt, dat dit niet geheel juist is gezegd, een molenromp heeft
geen draaibaar gedeelte, de kap behoort niet tot den romp) en bevinden zich alle
overige drijfwerkdeelen, het zg. „gaande werk" in het vaste gedeelte van den molen".
Over het hoofd is evenwel gezien, dat het bovenstaande bij standerdmolens (en
evenmin bij paltrokken) niet het geval is. Bij een standerdmolen wordt het geheele
molenhuis, wieken en gaande werk incluis, met het kruiwerk te wind gesteld. Hier
is dus geen sprake van het vóór- of tegen den tanddruk inkruien, waardoor dit
argument zijn beteekenis verliest. Dit klemt te meer, omdat de standerdmolens tot
de oudste molentypen behooren en waarvan de wieken, de schrijvers stipuleeren
dit terecht, dezelfde draairichting hebben als de molen met vast onderstuk en
beweegbare kap.
In dit verband merken wij op, dat de windmolens, die met meer dan vier wieken
zijn uitgerust en door middel van „fokzeilen" worden omgedreven en die men in
het zuiden en oosten van Europa en ook in Egypte aantreft, dezelfde draairichting
hebben als onze Hollandsche molens terwijl ze, althans sommige daarvan, niet kruibaar
waren. Ook het „bijkomstig voordeel" dat de schrijvers noemen" en wel dit, dat de
molenaar, wanneer hij tegen het molenhek is opgeklommen, bij het vastmaken
van de zeilen aan de kikkers zich van zijn rechterhand kan bedienen, heeft als argument
met betrekking tot de draairichting evenmin beteekenis wanneer in aanmerking
wordt genomen, dat zich, vóór ongeveer het midden van de zeventiende eeuw, de
molenhekken aan beide zijden van de wiek bevonden.
De schrijvers zijn blijkbaar uitgegaan van de gedachte als zouden de windmolens
als koren-water-of welke andere molens dan ook, in hun geheel zijn uitgedacht of
uitgevonden en daarna gebouwd. O. i. is dit niet het geval geweestde werktuigen,
die door de vroegste windmolens werden bewogen, bestonden reeds. Het gold toen
eenvoudig om de menschelijke, dierlijke of wellicht waterkracht te vervangen door
de kracht van den wind. Uitgegaan werd daarbij van het te bewegen werktuig,
i.c. het koppel steenen, omdat mag worden aangenomen, dat de korenmolens aan
alle andere soorten molens zijn vooraf gegaan. De oudst bekende steenkoppels zijn
die, welke bij de ontgraving van Pompeji zijn voor den dag gekomen en reeds
daarvan kon worden vastgesteld, dat zij dezelfde draairichting hadden als die in
onze korenmolens, hoewel zij door menschenkracht (slaven) of dierlijke kracht
(paarden) werden omgedreven. Gegeven dus de draairichting van de steenen, was
daardoor ook die van de wieken bepaald toen men op de gedachte kwam om den
wind als krachtbron aan te wenden. C. VISSER.