71
geen dienst meer doen, moeten op schriftelijken last van den Burgemeester binnen
den daarbij te stellen termijn verwijderd worden.
ART. 9. Algemeen verbod met betrekking tot roerende goederen. Het is verboden
om zaken als genoemd in artikel 2 lid 1 onder a, b en c aan te brengen, te laten
aanbrengen of toe te laten op roerende goederen zoodanig, dat naar het oordeel
van den Burgemeester het stadsschoon er door geschaad wordt.
Dit verbod geldt alleen indien en voorzoover de in de vorige alinea genoemde
zaken van den openbaren weg af zichtbaar zijn.
Hoofdstuk II. Andere bepalingen.
ART.. 10. Verwaarloosd onbebouwd onroerend goed. Het is verboden een onbe
bouwd onroerend goed zoodanig te verwaarloozen, in onvoldoenden staat van
onderhoud te .hebben, te gebruiken of niet voldoende van onkruid of vuilnis te
reinigen, dat daardoor naar het oordeel van den Burgemeester het goed of de
omgeving ontsierd worden.
ART. '11. Opslagplaatsen. Het is verboden op een onroerend goed te hebben, te
bergen of geborgen te houden oud ijzer, glas, afbraak, afval, lompen alsmede on
bruikbare of aan hun bestemming onttrokken auto's, motorwagens of andere rij-
of voertuigen of onderdeelen daarvan, indien daardoor het goed of de omgeving,
naar het oordeel van den Burgemeester, op ontoelaatbare wijze worden ontsierd.
ART. 12. Stadsschoon-Commissie. De Burgemeester raadpleegt voor zijn besluiten
bedoeld in deze verordening de Commissie tot bevordering van het stadsschoon.
De leden van deze -Commissie worden door den Burgemeester benoemd voor een
tijdperk van drie jaar uit deskundigen op het gebied van handel en nijverheid en
van architectuur en eventueel uit andere personen. De Directeur van Gemeente
werken is vast lid van deze .Commissie.
De Commissie stelt algemeene richtlijnen vast, aangevende in welke gevallen in
beginsel vergunning wordt verleend.
ART. 13. Strafbepaling. Met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geld
boete van ten hoogste driehonderd gulden wordt gestraft hij, die de bepalingen
van deze verordening overtreedt of handelt in strijd met de in art. 6 lid 1 bedoelde
voorwaarden, onverminderd het bepaalde in artikel 210 der Gemeentewet.
ART. 14. Toezicht.
1. Met het toezicht op- en de zorg voor de naleving dezer verordening zijn
behalve de bij art. 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen
belast de door den Burgemeester aan te wijzen personen.
2. De in het eerste lid bedoelde personen hebben te allen tijde vrijen toegang tot
alle gebouwen en al dan niet afgesloten ruimten, waar redelijkerwijze vermoed
kan worden, dat een overtreding plaats vindt of gevonden heeft.
3. Het in lid 2 bepaalde is niet van toepassing op woningen, tot welke de toe
gang door den bewoner wordt geweigerd.
4. Hij, die in verband met een vergunning, hem overeenkomstig deze verordening
verleend, iets doet, heeft of nalaat, is verplicht die vergunning aan de onder 1
genoemde personen, op hun eerste aanvraag ter inzage af te geven.
ART. 15. Titel. Deze verordening kan worden aangehaald onder den titel van
„Verordening op het stadsschoon".
ART. 16. Slotbepaling. Bij het inwerkingtreden van deze verordening vervalt de
„Verordening tot behoud van stadsschoon". laatstelijk gewijzigd op 5 October 1926.
Aldus vastgesteld door den Burgemeester van Middelburg, waarnemende de taak
van den Gemeenteraad, bij besluit van den 5 Juni 1942.