HEEMSCHUT
35
om zijn kennis van de topografie van Amsterdam's omstreken en vooral van de
„lusthoven" aldaar en derzelver bewoners, schreef van
Frankendael, 't geen in zijn ruimen lanen
„Bij naar verborgen, ons een sierlijk lustbos toond,
„Waar in de vrolijkheid met haar gespelen woond,
„Ons Baldes ijver op haar ooftbanket te onthalen."
Voor de Amsterdammers van 1725, toen dit gedicht verscheen in BROUERIUS
VAN NlEDEK's groote plaatwerk: „Het verheerlijkt Watergraafs-of Diemermeer",
zal de beteekenis dezer woorden duidelijker geweest zijn dan voor ons, die er
slechts uit leeren, dat Frankendael in genoemd jaar bewoond werd door den heer
BALDE. Deze hield er nog verblijf in 1768? blijkens een ander plaatwerk, in dat
jaar uitgegeven: „Het Zegenpralend Kennemerland vertoond in 100 Heerlijke
gezichten van de voornaamste Lustplaetsen, Adelijke Huizen, Dorp- en Stede-
Gebouwen". Immers TYSENS' zelfde regels komen daarin voor, terwijl ter anderer
plaatse sprake is van „de Hofstede van den heer BALDE aen den Middenwegh
tusschen het Rechthuis en de Maliebaen". Misschien waren toen reeds de hofsteden
IJsland, het Lam, Schoonzicht en Waterland en bijbehoorende landerijen er bij
aangetrokken, want deze werden blijkens vier brieven van 1800, 1801 en 1802,
tegelijk met Frankendael, in tegenwoordigheid van schout en schepenen van
Watergraafsmeer, overgedragen aan ANTHONY DULL.
De dynastie Pcoot heeft op Frankendael den schepter gezwaaid tot 1866. In de
dertig jaren van haar bewind heeft de oude hofstede een nog grootere, zij het
andere reputatie gekregen dan zij ooit vroeger had gehad. Want in de dagen der
Prooten was Frankendael ingericht als pleziertuin, waartoe het zich met zijn lange
lanen van prachtig opgaand geboomte voortreffelijk leende. Zulk een gelegenheid,
zoo geheel buiten en toch niet al te ver van de stad, voldeed aan de behoeften
Frankendacl zooals het nu is