HEEMSCHUT
31
SONOY geen succes behalen. Omdat de Meer niet bedijkt was, brokkelden haar oevers
steeds af. Daarom kreeg Amsterdam, dat het eigendomsrecht bezat, vergunning,
de Meer droog te malen. In het jaar 1624 besloot de Amsterdamsche vroêschap
tot droogmaking en na eenig geharrewar waren in 1629 735 morgen land aan het
water onttrokken. Lang zou de vreugde echter niet duren. Op 5 Maart 1651 veroor
zaakte een springvloed op twee plaatsen tegelijk een dijkbreuk en de ingepolderde
landen werden weer een prooi van Holland's grooten vijand (en vriend) het water.
Niet minder dan 5 Meter water kwam er in te staan. Men ging echter niet bij
de pakken neer zitten en reeds in 1652 was de Watergraafsmeer opnieuw droog
gelegd. De tweede doorbraak was moedwillig, in 1672, toen Amsterdam de
omgeving onder water zette ter beveiliging tegen de oprukkende Fransche troepen.
In dit rampjaar werd Holland's erfvijand, het water, in den arm genomen om een
anderen vijand voor Amsterdam's muren weg te houden. Men stak de dijken door
om aldus het leger van Lodewijk XIV een halt toe te roepen. Inderdaad bleef de
hoofdstad gevrijwaard voor een Fransche bezetting en toen het water zijn dienst
had gedaan trachtte men het zoo gauw mogelijk weer kwijt te raken. Toen
de dappere Hollanders hun onafhankelijkheid hadden bevochten en behouden,
dank zij het genie van den jongen Prins Willem III en de reusachtige inspanning
van Amsterdam, werd voor de derde maal, onverdroten, het werk hervat en
Amsterdam's lustoord herkreeg z'n glans en heerlijkheid. De geschiedschrijver
WAGENAAR vermeldt, dat in 1730 „227 huizen, onder welke zeer aanzienlijke
landhuizen" in het Diemermeer stonden. Bovendien waren er tal van uitspannings
plaatsen, die gelegenheid gaven aan de Amsterdammers om zich te vermeien in
de vrije natuur.
In 1702 bij de doorbraak van den Diemerdijk heeft de Watergraafsmeerdijk
weerstand weten te bieden.
De doorbraak van den Diemerdijk in 1651.