18
HEEMSCHUT
S LOOPVERBOD
I
„De Amsterdammer mag wel een kijkje op zijn weleer", werd eens geschreven.
Aan de juistheid hiervan kan nog steeds niet getornd worden, ook al is het al
zeventig jaar geleden, dat deze opmerking in „De Gids" verscheen.
De Amsterdammer houdt van zijn oude stad, hij praat er met genoegen over,
liever nog, met geestdrift. Hij geeft een rake teekening van de feiten, verzuimt,
zijn eigen plaats daarin niet te vermelden, zet ons met een paar kwinkslagen de
omstandigheden voor en, we staan geboeid voor een Amsterdamsche schildering.
De Amsterdammer mag wel een kijkje op zijn weleer, hij ziet wel graag een oud
geveltje, een intiem grachtenhoekje, een stoer pakhuis, hij kan met voldoening zijn
blik langs j-^en oud sluisje met kaapstanders laten glijden en het geklots tegen de
ronde buiken der tjalken en langs den wal beluisteren. Een draaiorgel kan hem
doen stilstaan, wat de vroolijk uitgestrooide liedjes uit zijn fiere, zingende torens
niet vermogen, maar hij hoort ze wel graag die beiaards, die al even Amsterdamsch
zijn als de grachten en bruggen. Soms kijkt hij wel even verbaasd op, de Amster
dammer, als in een verrassend tempo een vertrouwd oud huisje gesloopt wordt,
een huisje, dat er eeuwenlang stond met zijn stoep, zijn mooie deur met boven
licht, zijn harmonische venster verdeeling, guirlandes en sierlijken halsgevel. Alsof
het er geen dag langer staan mocht, is het ineens verdwenen en er staat een schutting
voor. Een leege plek. Jammer, maar och, in het veen kijkt men niet op een turfje.
Zoo. verdwenen torens, waaronder historische en sierlijke, zooals de Jan Roden-
poorts- en de Haringpakkerstoren. Zoo verdwenen bruggen, waaronder eerbied
waardige en welgelijnde, waaronder de Oude Brug en tientallen boogbruggen, die
zich welfden over de grachten. Zoo verdwenen molens, bij tientallen, alleen al
langs de Baarsjes, en poorten en pothuisjes en hofjes en werfjes. Zoo verdween
het water uit de Goudsbloemgracht. Anjeliersgracht, N. Z. Achterburgwal, Spui,
Martelaarsgracht, Leprozengracht, Houtgracht, Rozengracht, Warmoesgracht,
Elandsgracht, Palmgracht, Lindengracht, Overtoom, Rokin, Vijzelgracht. Zoo gaat
het, als men eenmaal aan het dempen raakt, komt van het een het ander. Soms
was er verzet, soms waren- er motieven, verkeerseischen, hygiëne, waarvoor dit
verzet bezweek of geacht werd bezweken te zijn. Soms ook werd er gevochten,
dan stond een JUSTUS VAN MAURIK Sr. op, die een stuk Damrak wist te redden.
Soms, als het al te bar werd, stonden dappere Amsterdammers op, zooals JAN VETH
en D. C. MEYER, die hun toornige woorden voor de Stedemaagd wierpen. Zij
bundelden hun verontwaardiging tot een noodkreet: Stedenscherinis! en hielden dien
den Amsterdammer voor. Zij wisten de demping van de Reguliersgracht te voor
komen en er kwam een vereeniging tot stand, het „Genootschap Amstelodamum",
dat de wacht zou betrekken en bij schennis alarmeeren. Het is datzelfde Genoot
schap, dat onlangs een. prachtige tentoonstelling heeft georganiseerd, even prachtig
van inhoud als droevig van beteekenis, want deze expositie toonde den Amsterdammer