126
HEEMSCHUT
VERSLAG DER COMMISSIE „DE WEG IN HET LANDSCHAP"
(W. I. L) VAN MEI 1940 TOT MEI 1941
Aangezien in het Februarirnummer reeds een verslag is opgenomen van de voor
naamste werkzaamheden verricht van Mei 1940 tot December 1940, zal hier
betreffende deze periode worden volstaan met het vermelden van de hoofdzaken.
Als inleiding op het verslag mogen wij met vreugde constateeren, dat de liefde
voor het Nederlandsche landschap, en daarmee ook de belangstelling voor het
vraagstuk van de bescherming en de verzorging van het landschap, in de laatste
jaren bij ons volk in sterke mate is toegenomen.
Aangezien de taak van onze Commissie, t.w. de bevordering van een goeden
landschappelijken aanleg en verzorging van de wegen in ons land, een onderdeel
vormt van de algemeene landschaps-verzorging, zoo komt deze toenemende belang
stelling bij ons volk, en met name ook bij de Overheid, ons werk zonder twijfel
ten goede. Wordt daardoor aan den eenen kant onze arbeid verlicht, zoo meenen
wij aan den anderen kant, dat het verslag van de in het afgeloopen verslagjaar
door ons verrichte werkzaamheden het bewijs kan vormen, dat ons werk nog niet
overbodig is geworden, al is het natuurlijk ons streven, dat dit óók juist tengevolge
van onze werkzaamheid, op den duur inderdaad het geval zal zijn.
De Commissie heeft contact gezocht met den Opbouwdienst en later met den Arbeids
dienst en bepleit, dat bij allen te verrichten arbeid, dus ook bij den aanleg van
wegen, fietspaden, enz. zoo goed mogelijk rekening zal worden gehouden met de
landschappelijke belangen.
Teji aanzien van de waterwegen heeft de Commissie bij de Overheid bepleit de
medewerking van een landschaparchitect bij de kanalisatie van den Ouden IJsel, aan
welk verzoek gevolg is gegeven.
De Commissie wijdde voorts de aandacht aan de tertiaire wegen, aan het werk
der Ned. Sierteelt-Centrale, dat thans door de instelling van de door de Regeering
ingestelde beoordeelings-Commissie bevredigend is geregeld, en aan de tewerkstelling
van intellectueele hoofdarbeiders in verband met de beplanting der wegen.
Betreffende de Spoorwegen vermeldden wij reeds, dat wij aan de Directie der Ned.
Spoorwegen een lijst verstrekten van bepaalde gedeelten der spoorbanen buiten
de steden, die n. o. m. voor beplanting in aanmerking komen, en voorts, dat wij
de Stedebouwkundige Afdeeling der Ned. Spoorwegen opmerkzaam maakten op
het uitbreidingsplan eener Geldersche gemeente, waarbij de landschappelijke om
geving van den door de gemeente loopenden spoorweg ernstig werd bedreigd.
In ons vorige jaarverslag vermeldden wij, dat onze Commissie in hare in Juli 1939
tot de Ned. Spoorwegen gerichte nota ook had ter sprake gebracht de mogelijkheid,
dat de banen der opgeheven spoorlijnen zouden kunnen worden bestemd behalve
deels voor verkeerswegen, óók voor den aanleg van rijwielpaden en voetwegen,
en dat door oordeelkundige landschappelijke behandeling dier wegen het landschaps-
schoon in die streken zal kunnen worden verhoogd.
Als gelukkig geslaagd voorbeeld van de bestemming van de baan eener opgeheven