HEEMSCHUT 93 (tusschenbouw) maar dit moet men hem terwille van het geheel maar vergeven. Hier komt naar voren, dat wat vele nieuwe boerderijen missen, den moed om twee verschillende dakschuinten toe te passen voor het woonhuis en de schuur en dit te doen op eenvoudige wijze. Treffend zijn ook de steile eindschilden, die het silhouet versterken en meteen een goede berging geven. Opmerkelijk is, dat hoewel deze boerderij en die in fig. 6 in verschillende dorpen zijn gebouwd, veelal op grooten afstand van elkaar, er toch onbewust in de kozijnvormen en in de dakschuinte overeenkomst bestaat. Het is in alle opzichten „bouwen" van de hoogste orde! Over het verdere kunnen wij kort zijn. Opgemerkt is de groote durf waarmede de constructies zijn opgezet. Slechts zes hoofdsteunpunten zijn aanwezig en hierop is het geheel gebouwd. De plattegrond is verder schetsmatig opgezet. De indeeling van de ramen in de stallen is globaal aangegeven. Schrijver dezes heeft hiervan geen gegevens, maar maakte deze ongeveer als zijn geheugen dit voorgaf. Wat de toepassing van materialen betreft komt den bouwmeester niets dan lof toe. In het algemeen gebruikte men eenvoudige Friesche handvorm voor de gevels. Het typisch gele van den Frieschen steen verwarre men niet met den leelijken gelen steen van heden. Voor de pannen werden gewone Hollandsche pannen gebruikt, aan den onderkant van een vleilaag of dokken van riet voorzien. Prachtig steekt het geheel tegen de zware iepen af! Wie doet het in dezen tijd zoo goed? Wij bezochten eenige maanden geleden den Wieringermeerpolder. Nooit en te nimmer hebben wij zulk een hooge gedachte gehad van de landbouwkundige wetenschap van ons land. Wat daar gebeurd is, is zonder overdrijving in geen werelddeel te zien. Technisch en aesthetisch is alles met groote kennis en liefde gemaakt. Wie nog bezwaren tegen den opzet van den Wieringermeerpolder heeft is werkelijk een kankeraar eerste klasse. Ook de beplanting is op uitnemende wijze verzorgd. Den leiders van dit werk onze hulde En toch Het is alsof er iets ontbreekt. Komt het door de toepassing van moderne materialen? Zijn het de betrekkelijk leelijke muiden pannen die te veel domineeren? Is het de machinale baksteen die „hard" aandoet? Zijn het in enkele boerderijen de moderne spanten of is het mede door de, gelukkig spaarzaam toegepaste, Bruynzeelkeukens? Waarom is het interieur geen „boereninterieur" meer, maar meer dat van een rijkgeworden kruidenier? Ziedaar vragen die bij ons opkwamen en die in de oude boerderij een antwoord vinden. Zeker is het dat ook deze kant van het geheel nog eens moet worden bekeken. In fig. 8 is te zien dat in Friesland het „moderne" ook niet onbekend is. Alles goed bedoeld, maar toch niet te verantwoorden. In hoofdvorm is het een goed boerenhuis, maar de raamvormen zijn niet goed. Het schilderwerk in twee kleuren verbreekt de eenheid tusschen kozijn en raam. Dezen kant moeten wij niet op. Het was mij een vreugde herinneringen uit mijn jeugd op te halenhet doet mij pijn als ik de ontstellende gevolgen van zooveel onkunde moest opnoemen. Nog eens, laten wij hopen dat in ieder geval in dezen tijd, aan deze wantoestanden een einde komt; hiervoor is centrale deskundige leiding met groote bevoegdheden noodig. G. FEENSTRA, Architect Arnhem. Met toestemming van schrijver en redactie overgenomen uit het Bouwblad, 18, 1941.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1941 | | pagina 11