HEEMSCHUT
59
een groot polderplan, waarin ook het dorp Giethoorn en „het Wijde" opgenomen
worden, uitkomst. Het eenige, wat wij noodig hebben is land, zegt men.
Is dit juist? M. i. evenmin. Hieruit blijkt duidelijk, dat het langdurig voorbereide
plan der gemeente Giethoorn, nauwelijks een half jaar na de voltooiing van het
ontwerp weer losgelaten, geen navolgenswaardig voorbeeld is en niet als zoodanig
zal mogen worden aanbevolen; voorts, dat het algemeen belang eischt dat de
regeering spoedig afdoende maatregelen treffen zal tegen deze en dergelijke eenzijdig
opgemaakte en dus in wezen onjuiste plannen. Men bedenke hierbij, dat „het
streekplan in voorbereiding" tot nog toe helaas onbeschermd is, en dus de uit
voering dezer projecten niet kan tegenhouden. Hierin zal weldra verandering
moeten komen. In ieder geval had dat plan niet opgemaakt mogen worden zonder
overleg met de Streekplan-Commissie, wier taak het juist in de eerste plaats is,
tot een evenwichtige ordening van al de stedebouwkundige belangen in het geheele
Streekplangebied te komen.
Gelukkig zijn thans de eerste belangrijke stappen in overweging om tot de voor
bereiding van een „Nationaal Plan" te geraken; ook dat zal reeds gedurende de
periode van wording wettelijk verbindend moeten worden verklaard, o.a. ten
aanzien van de bestemming en de bescherming van ons landelijk gebied. Het moet
toch niet langer mogelijk zijn, dat het streekplan in veel gevallen te laat komt,
omdat ontginning, bebouwing, wegenaanleg voortschrijden zonder inachtneming
van weloverwogen stedebouwkundige richtlijnen. Dit geschiedt o.a. in het streekplan-
gebied van N. W. Overijssel.
Hattem, April 1941. J. W. VERDENIUS.
Naschrift van den Heer F. KOSTER.
Het artikel van den heer VERDENIUS kan niet genoeg worden gewaardeerd.
Een dergelijke krachtige verdediging van de stedebouwkundige ordening hoort en
leest men veel te weinig in Nederland, en waar het hier N. W. Overijssel betreft,
is er dubbel reden tot waardeering.
Nu verwondert de schrijver zich over ons standpunt ten aanzien van het
inmiddels dus opgegeven plan van de Heidemaatschappij. Ja, wij waren in een
„evolutie" stemming. De groote ordeningsmoeilijkheden en sociale problemen van
dit gebied kennende, dank zij mede de groote vriendelijkheid van den heer V.,
zagen wij' in het plan Giethoorn-Wanneperveen niet de ideale oplossing doch een
belangrijke vooruitgang, vergeleken bij alle eenzijdige doordrijverij, waarvan dit
heerlijke landschap de dupe werd. Een stap vooruit vergeleken bij de willekeur
van vroeger. En dan gaat men denken: „Kijk, er verandert toch iets ten goede!"
Dan komt weer een beetje optimisme boven, er is gelukkig ook eindelijk iets goeds
te vertellen. Stond daar niet in de toelichting bij het plan in de „N. Rott. Crt.":
„Bij het ontwerpen van dit plan heeft de gedachte voorgezeten, dat de uit te
voeren werken geheel moeten passen in het kader van het streekbelang en dat,
zoo mogelijk, de karakteristieke schoonheid van Giethoorn niet mocht worden
geschaad"?
Dit nu was het uitgangspunt voor onze beschouwing. Mijn persoonlijke verlangens