116
HEEMSCHUT
het hart van Heemschut opgegroeid zijn. Het doet mij genoegen U te kunnen
mededeelen, dat de serie een succes gaat worden, en de uitgever al met ons te
rade gegaan is over het op stapel zetten van een tweede serie van zes.
Tot de ons verheugende feiten behoort verder zeker ook de passage uit de radiorede,
door den nieuwen Secretaris-Generaal van het Departement van Opvoeding,
Wetenschap en Cultuurbescherming op 1 December j.1. gehouden, waarin deze
zegt te denken „aan een vorm van onderwijs, waarbij taal- en letterkunde,
cultuur- en kunstgeschiedenis, aardrijkskunde en volkskunde zullen worden ver-
eenigd tot een heemkunde, die de kennis omtrent de schatten der Nederlandsche
cultuur zal kunnen verspreiden." Wel zijn wij het niet met den spreker eens, als
hij meent dat het woord „Heemkunde" van den laatsten tijd, en de gedachte, te
trachten deze tot de jeugd te brengen, een product van nieuwere opvattingen is.
Reeds bij den Groningschen Monumentendag in 1931 heeft ons Bestuurslid,
Dr. G. BROUWER een rede gehouden, getiteld „De jeugd en de Heemschut
gedachte", waarin hij de mogelijkheid besproken heeft, de gedachten die onzen
Bond leiden onder de jongeren bekendheid te geven. Dit gaf toen aanleiding tot
de stichting van een „Commissie voor de Bevordering van de Heemschutgedachte
onder de Jeugd", waarvan enkele jaren later, op voorstel van Monseigneur Dr.
P. J. M. VAN GlLS, Inspecteur van het R. K. Bijzonder Onderwijs te Roermond,
de naam veranderd werd in dien van „Commissie voor Heemkunde". Want terecht
zag Dr. VAN GlLS in, dat men om Heemschut te kunnen beoefenen, eerst Heem
kunde moet leeren, zooals de geneesheer de geneeskunde moet kennen, voor hij
zich aan de genezing mag wagen. Het zal dan ook zeker door allen in onzen
kring toegejuicht worden, als voortaan bij het onderwijs gestreefd wordt, een op
degelijke kennis gebaseerde Heemkunde te doceeren. Of de tijden er al rijp voor
zijn, of er reeds genoeg leerkrachten te vinden zijn, die over de daartoe noodige
kennis beschikken, is een vraag die ik niet behoef te beantwoorden.
Heemschut, Heemkunde, Heemkennis: drie begrippen die gemeen hebben het
woord „Heem", dat goed oud-Hollandsch woord, dat erf in den ruimsten zin des
woords beteekent. De stichter van onzen Bond, A. W. WEISSMAN, heeft een
gelukkige keus gedaan, toen hij in 1910 met dit woord de kern aanduidde, waarom
het streven van den Bond Heemschut geconsolideerd is.
Ik zou de verhouding tusschen de drie begrippen zoo willen zien, dat Heemkennis
de grondslag zijn moet, zoowel van de Heemkunde als leervak, als van den Heem
schut die daar, als van zelf sprekend, het practische gevolg van is. Heemkunde
zonder Heemkennis blijft dilettantisme; Heemschut zonder Heemkennis loopt het
gevaar, te verwateren in valsche romantiek. Laten wij de taken verdeelen! Laten
de onderwijsinstanties zich bepalen tot de eerste, en ons volk in zijn jeugd de
Heemkunde bijbrengen, die het rijp maken zal voor een waren Heemschut. Ook
het particulier initiatief kan daarbij helpen, en ik denk in de eerste plaats aan de
zoo geslaagde Heemkunde-week, door den Heer VAN DER VEN in de vorige
Paaschvacantie in Oosterbeek op touw gezet. Maar laat die Heemkunde berusten
op echte Heemkennis van den docent, die zich vooral ook wachte te koketteeren
met modestroomingen van dezen tijd. Intusschen zullen wij zelf, steunend op een
eigen werkelijke Heemkennis, blijven voortgaan te werken aan den Heemschut,
te waken voor de natuurlijke en cultureele schoonheid van ons Vaderland. Deze
taak zal onze volle werkkracht opeischen. Wij kunnen echter zeker zijn, hoe
langer hoe meer te kunnen rekenen op den steun van heel ons volk, hoe meer
de ware Heemkunde ingang gevonden heeft in de harten van onze landgenooten.
In de hoop, dat in de komende jaren dit ideaal steeds meer benaderd zal mogen
worden, open ik hiermee de 29e Jaarvergadering van onzen Bond.
De Voorzitter van den Bond Heemschut,
Dr. J. A. Bierens de Haan.