114 HEEMSCHUT OPENINGSWOORD VAN DEN VOORZITTER Dames en Heeren, buitengewone leden en donateurs van den Bond Heemschut en vertegenwoordigers van Heemschut's gewone leden, het is mij een genoegen II welkom te heeten in deze 29e Jaarvergadering van onzen Bond. En in het bijzonder geldt mijn welkom hun, die van verre naar onze hoofdstad gekomen zijn, niet afgeschrikt door slechte spoorverbindingen en verduisteringsongemakken, die hen op de thuisreis wachten, alleen om onze jaarlijksche bijeenkomst ook dit jaar niet te missen. Het is anders wel een weinig feestelijk onthaal, dat het Bestuur U ditmaal bieden moet. Geen samenkomst in een velen minder bekende plaats, waar locale autoriteiten ons ontvangen, en locale gidsen gereed staan om ons in een fleurige excursie rond te leiden langs het schoone van hun woonplaats en omgeving. Geen bijzondere voordrachten, waarin, als de laatste maal in de Jaarvergadering te Hoorn, een Boschsche Burgemeester met zijn zuidelijken humor of onze Secretaris met zijn rijpe kennis van de schoonheid van het ambacht, een les voor het leven meegeven aan wie er naar hooren wil. Geen gemeenschappelijken maaltijd na afloop, waar men rustig over gemeenschappelijke belangen spreken kan. Ditmaal alleen maar een nuchtere vergadering, zij het ook in een omgeving, een betere agenda waardig. De reden waarom het Bestuur gemeend heeft, deze bijeenkomst zoo sober mogelijk te moeten houden, zal U bekend zijn. Sinds ruim een half jaar leven wij in een beproeving, erger dan ons vaderland in eeuwen onderging. Vreeselijk was }voor ons allen vooral de aanvang, de nooit te vergeten Meidagen, toen de oorlogsfakkel in ons land brandde. Wij hebben toen ons hart vastgehouden uit vrees over wat verwoest ging worden, en hebben oprecht getreurd over het lot van veel, wat wij als een vast bezit uit vroegere tijden meenden te mogen beschouwen, en in de eerste plaats over de verwoesting van de parel der Hollandsche steden Middelburg. In het Juni-nummer van ons Maandblad, bijna geheel aan Middelburg gewijd, hebben wij aan dit gevoel uiting gegeven. Sindsdien is een half jaar verloopen, en hoewel de gevaren voor verdere ver woesting nog steeds dreigend gebleven zijn, zijn wij van den eersten schrik bekomen. Wij hebben weer durven rondzien, en, gelukkig, weer ontdekt, dat ook de zwartste wolk zijn zilveren rand kan hebben. Laat ik U enkele van die lichtpunten naar voren mogen brengen. Het eerste hangt het moge paradoxaal klinken samen met de verduistering. Want nu de brutale straatverlichting onzer steden gedoofd, en de schreeuwerigelichtreclames verdwenen zijn, 1'eeren wij voor het eerst van ons leven de schoonheid van onze steden bij maanlicht kennen. Wie Uwer hier ter stede JACOB VAN CAMPEN's meesterwerk heeft zien opleven en een ongekende glans en kleur verkrijgen onder het licht van de volle maan, of langs onze grachten gewandeld heeft, terwijl het maanlicht met zijn zware slagschaduwen Brangwyniaansche lichteffecten tooverde op het water en de boomen en de oude huizen, zal een onvergetelijken indruk gekregen hebben van een nog onbekend stedenschoon. Ik begrijp volkomen, dat in meer normale tijden de eischen van de practijk weer een betere straatverlichting zullen noodig maken, maar durf toch te hopen, dat men in dezen tiid geleerd heeft, matigheid ook in de verlichting te betrachten, en begrepen heeft, dat Amerikaansche ville-lumière-allures weinig passen bij de stemmige schoonheid van onze oude steden. Dat het nog eens zoo ver komen zal dat men iederen zomer ten minste één nacht van volle maan de TER ALGEMEENE VERGADERING VAN DEN BOND HEEMSCHUT OP VRIJDAG 13 DECEMBER 1940 TE 2 UUR'N.M. IN HUIZE VAN BRIENEN, HEERENGRACHT 284 TE AMSTERDAM

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1940 | | pagina 4