HEEMSCHUT
73
regeering van koning LODEWIJK XIV bepaald, dat de borden, welke beweegbaar
aan lange, ijzeren stangen waren bevestigd, met het oog op het gevaar voor de
voorbijgangers bij hevigen wind, de hinderlijke piepende geluiden van de slingerende
borden en de zware schaduwen over de straten, waardoor het lantaarnlicht werd
gehinderd, tegen de muren van de gebouwen moesten worden bevestigd. In 1761
werd te Parijs voorgeschreven, dat binnen een maand alle uithangborden vlak
tegen den gevel moesten worden geplaatst Al wat uitstak, zelfs het fraaiste ijzer
werk, moest worden weggenomen Koning GEORGE III van Engeland ging nog
verder en vaardigde verordeningen uit, aan de hand waarvan in Londen de
uithangborden straat voor straat werden opgeruimdBij ons te lande ging het
evenzoo. Reeds bepaalden oude Amsterdamsche keuren de maximum-diepte van de
luifels voor den gevel (zeven vierde gedeelte van 2 ellen, met verbod van aan
brengen van houten borden) en de minimum-hoogte daarvan boven de straat
(8 voeten). In smalle stegen mochten de luifels niet dieper zijn dan een voet.
Uithangborden mochten niet verder reiken dan de luifels of de stoepen. Later
werd bepaald, dat bij het ontbreken van een luifel uithangborden niet buiten het
gevelvlak mochten uitsteken.
Wegens de neiging van de zakenlieden, om hun winkels te laten opvallen, ontbrak
het niet aan pogingen, om deze voorschriften te ontduiken. Sommigen gingen er
toe over, om de gevels in een bijzondere, opvallende kleur te doen schilderen.
Voor café's, nachtlokalen en apotheken werden lantaarns met gekleurde glazen
geplaatst, de voorloopers van onze hedendaagsche lichtbakken. Anderen brachten
de vroegere uithangborden weer aan, maar nu tegen de gevels geplaatst.
Uit het bovenstaande blijkt, hoe reeds eenige eeuwen geleden de Overheid telkens
ingreep, wanneer het maken van reclame tot gevaar, schade of hinder, dan wel
tot grove ontsiering van het stadsbeeld aanleiding gaf.
Tot de 2e helft van de 19e eeuw is het met de uitbundigheid van de uithang
borden gedaan. Dat ^wijzen de voorschriften uit, welke ook in dezen tijd niet
ontbreken, maar een ander karakter hadden. Zoo werd op 22 Februari 1795 door
de provisioneele representanten van het Volk van Amsterdam besloten, dat alle
uithangborden en beeltenissen van koningen, vorsten en potentaten bij herbergiers,
logementhouders, kooplieden, winkeliers, of bij wien het ook zijn mocht, moesten
worden ingetrokken of weggenomen.
In den loop van de 19e eeuw zien wij in het buitenland opnieuw verordeningen
ontstaan, welke nu evenwel betrekking hebben op de detailuitvoering, in het
bijzonder de figuren en de zinnebeeldige voorstellingen, maar ook op de opschriften
en taal en spelling daarvan.
Omstreeks denzelfden tijd groeit hier te lande steeds meer de behoefte, om het
bouwen aan voorschriften te binden en wel door middel van rooilijnbepalingen
en bouwverordeningen. In de Verordening tot bescherming van de Rigtingslijn
der gebouwen, op 15 Maart 1854 in de gemeente Amsterdam vastgesteld, werd
bepaald, dat zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders geene uit
stekken, balkons, luifels, winkelkassen, bloembakken, droogstokken, rolzeilen, naar