HEEMSCHUT 71 gevelsteenen in den gevel gemetseld; uithangborden of uitstekende figuren, ter aanduiding van het beroep (laars, truffel, e.d.); figuren, welke tegen de luifel werden geschilderd, of in hout gesneden poppen, welke daarop werden geplaatst; beeldjes, welke op deuren of luiken werden geschilderd; figuren op den geveltop, waaronder ook sommige windwijzers kunnen worden gerekend. Overeenkomstige uitingen van volksleven zijn het houtsnijwerk op kratten van boerenwagens, versieringen van arresleden, boegbeelden aan boord van schepen, gestyleerde figuren in bovenlichten, hoewel deze overigens buiten het kader van deze bespreking vallen. Deze figuren werden vaak vergezeld van rijmen en opschriften, welke daarmede één geheel uitmaakten. Daarnaast moeten nog worden onderscheiden opschriften en rijmen, welke zonder illustratie voorkomen; figuren en namen in de dakbedekking van boerderijen, werkplaatsen e d. Naarmate de steden in welvaart toenamen, groeide de behoefte, om zich door bijzondere uithangteekens van anderen te onderscheiden en dus reclame voor eigen bedrijf te maken. Aanvankelijk minder door het aanbrengen van opschriften (de kunst van lezen en schrijven was lang niet algemeen), dan wel van zinnebeeldige voorstellingen, welke met geest werden ontworpen en kunstzinnig uitgevoerd. Reeds in de 14e en de 16e eeuw bestonden er in Engeland en Frankrijk ver ordeningen, waarbij het voeren van een uithangteeken voor sommige bedrijven verplichtend was gesteld. Bij ons te lande schijnen dergelijke bepalingen later alleen te zijn gemaakt voor bedrijven, welke aan accijns waren onderworpen. Te Amsterdam waren in hét begin van de 18e eeuw enkele beroepen, van de pruikenmakers, vroedvrouwen en barbiers, waarvoor teekens moesten worden uitgehangen; met de verplichting van een jaarlijksche betaling van 4 gulden aan het Chirurgijnsgilde. Wie zich ten aanzien van het beroep" "misdreef, b.v. een vroedvrouw, die „niet nuchteren tot het werk" was gekomen, kon worden ver oordeeld, om voor eenigen tijd het bord weg te nemen. Ongeëxamineerde vroed vrouwen mochten geen bordje uithangen. VAN LENNEP deelt mede, hoe de uithangborden te Londen ten slotte zulke afmetingen verkregen, dat zij in nauwe straten elkaar raakten. Zij muntten uit door kostbaar smeedwerk of beschildering, waarbij opschriften ontbraken, of van ondergeschikte beteekenis waren. Maar ook kwamen er figuren voor, als laarzen, hoeden enz. van vervaarlijke afmetingen. Te Parijs hingen er in dien tijd pluimbollen uit van 6 voet hoog, paarlen als okshoofden en veeren tot de derde verdieping. Hoe talrijk de uithangborden ook in ons land waren, blijkt uit een opgave van MELCHIOR FOKKENS, uit het begin van de 17e eeuw, die in de Warmoesstraat, toen de voornaamste winkelstraat van Amsterdam, 230 uithangborden telde, tegen niet meer dan 220 winkelwoningen. Tegen het midden van de 18e eeuw bereikten de uithangborden het hoogtepunt van hun luister, waarbij de massale afmetingen en de overdadige versieringen als de directe oorzaken tot hun val moeten worden beschouwd. Reeds was onder de

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1940 | | pagina 3