82 HEEMSCHUT COMMISSIE DE WEG IN HET LANDSCHAP Na het reeds in het Maandblad van Maart 1940 medegedeelde kan thans met een aanvullend verslag worden volstaan. Aangaande onze bemoeiingen inzake de Ned. Spoorwegen zij vermeld, dat het door de Commissie tot alle Colleges van Gedep. Staten gerichte adres tot het tegengaan van ontsierende bebouwing langs de spoorbanen, in goede aarde is gevallen, immers ontvingen wij van verschillende Colleges van Gedep. Staten bericht, dat zij van den inhoud van ons adres door middel van een afzonderlijk schrijven of door uitgifte van een speciaal Provinciaal Blad mededeeling hebben gedaan aan alle Gemeentebesturen in hunne provincie, met het verzoek, aan deze zaak bij de voorbereiding of herziening van uitbreidingsplannen hare aandacht te schenken. Wij zonden verder afschrift van dit adres aan verschillende andere autoriteiten: de Hoofdingenieurs van de Provinciale Waterstaten, de Inspecteurs der Volkshuisvesting, enz. Van verschillende der functionarissen ontvingen wij bericht, dat zij bereid waren, ons streven tot wering van dergelijke ontsierende bebouwing naar hun vermogen te steunen. In ons onderhoud met de Ned. Spoor wegen van Juli 1939 bespraken wij ook nog de kwestie van de toekomstige bestemming van de spoorbanen van de opgeheven lijnen in verschillende deelen van ons land, en opperden daarbij de mogelijkheid, dat deze spoorbanen misschien zouden kunnen worden bestemd behalve deels voor verkeerswegen, óók voor den aanleg van rijwielpaden en voetwegen, en dat door oordeelkundig landschappelijke behandeling dier wegen het landschapsschoon in die streken zal kunnen worden verhoogd. Het is ons een groot genoegen te kunnen mededeelen, dat de spoorweg autoriteiten ons -verzekerd en ook getoond hebben voor de verschillende door ons bepleite belangen, *óok betreffende de landschappelijke behandeling van de bermen en taluds en de spoorweg-emplacementen, een open oog te hebben, en dat zij bereid zijn om voorzoover het ook met het oog op de financiën mogelijk zal blijken te zijn, ons streven te steunen. Aangaande onze bemoeiingen inzake de Ned. Sierteelt- Centrale valt na het vroeger reeds vermelde niets naders te berichten. Betreffende onze besprekingen inzake de benzinestations met een der Hoofd ingenieurs van den Rijkswaterstaat en met vertegenwoordigers der vier groote petroleum-concerns, zoo valt nog te vermelden, dat ons daarbij gebleken is, dat deze maatschappijen bereid zijn er hunne medewerking toe te verleenen, dat zooveel mogelijk voldaan zal worden aan de door den Minister van Waterstaat vastgestelde richtlijn voor de Rijkswegen, welke luidt: „Het station moet voldoen aan redelijke eischen van welstand en uiterlijk, aanpassen aan het landschapsschoon en in de omgeving niet storend werken door felle kleuren, reclameborden, enz." Verder hebben de vertegenwoordigers der maatschappijen zich bereid verklaard teekeningen en foto's van hun benzinestations aan onze organisaties ter beoordeeling toe te zenden, waaraan de 2 grootste maatschappijen reeds hebben voldaan; dit vormt thans nog een object van studie. Wat het vraagstuk der autobelten betreft, zoo had onze Commissie gehoopt, hiermede vóór het uitbrengen van het jaarverslag gereed te kunnen zijn, zoodat VERKORT VERSLAG VAN DE WERKZAAMHEDEN VAN DE COMMISSIE „DE WEG IN HET LANDSCHAP" (W.I.L.) VAN MEI 1939 TOT MEI 1940

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1940 | | pagina 14