HEEMSCHUT 115 Dat er reden is om waakzaam te zijn, wie twijfelt er aan nu men, bij het voort duren van den oorlog, moet rekenen op een sterke toeneming van het toerisme in het binnenland. Het zou te dwaas zijn om te veronderstellen, dat het toerisme zich zal inkrimpen in plaats van naar het buitenland of op zee te gaan, zullen de vacantiegangers het in eigen land moeten zoeken. Om economische redenen zal dat trouwens ook zeer gewenscht zijn. Heemschut, bescherming van het eigen schoone in cultuur en natuur, blijft dus dringend noodigin onze natuurreservaten en mooie oude steden en dorpen zullen zich duizenden de noodige levensvrengde moeten zoeken. Het ligt voor de hand om te veronderstellen, dat de beschikbare natuurruimten nog niet voldoende zijn, reeds thans zijn verschillende reservaten of verpoozingslandschappen op mooie dagen en in de vacantieweken overvol, eenige verspreiding lijkt noodzakelijk. Belangrijke motieven te over dus om voort te gaan, juist in ons land, een der dichtstbevolkte ter wereld en bovendien met een bodem waarvan eigenlijk alles gebruikt kan worden. Nergens zal zich het beeld van een cultuursteppe (het woord is van HERMANN LöNS) zoo sterk kunnen opdringen dan in ons land, waar geen bergland is, waar zoo weinig oernatuur meer is. Ja, het is begrijpelijk, dat onder invloed van de ernstige gebeurtenissen de regeering al haar aandacht moest wijden aan de groote moeilijheden, welke zich door den nieuwen toestand hebben voorgedaan. Hoe groot en talrijk zijn niet die, welke de minister van economische zaken heeft op te lossen, moeilijkheden van voedsel voorziening, distributie en handelspolitiek, te veel om op te noemen. Onder zulke omstandigheden blijft het onderwerp natuurbescherming voorloopig liggen. Maar wij hopen, dat weldra een toestand van aanpassing zal zijn bereikt en dat dan met bekwamen spoed deze zaak, de wettelijke regeling der natuurbescherming in verband met de groote ontginningen, tot stand wordt gebracht. Van een berusting mag geen sprake zijn Meer dan ooit is thans een „groenplan" gewenscht, een natuurruimtenplan dus, waarvoor nu al jaren (voor het eerst in 1924 door den heer CLEYNDERT) geijverd is. Het is wel treffend dat deze zaak nu reeds enkele malen met klem van stede- bouwkundige zijde is verdedigd, eerst door den heer Ir. FROGER in een rede voor het Congres van Volksgezondheid en onlangs door zijn collega KLOOS in een dissertatie „Het nationale plan". Wanneer ook onze regeering in 1924 had kunnen vooruitzien, wat zou veel werk in dezen tijd vereenvoudigd zijn, want zoowel de ontginners als degenen, die voor de bodemproductie verantwoordelijk zijn, zouden alvast een grondslag voor hun werkzaamheden hebben gehad, zoo dit plan bijtijds was vastgesteld. Nu moet alles nog beginnen, en dat in zoo'n onrustigen tijd. Maar dat een „groenplan" geen overbodige luxe mag heeten blijkt wel uit het boek van Ir. KLOOS. Dat de actie voor zoo'n plan moet worden voortgezet spreekt ook van zelf, hoe zeer thans ook een productieplan op den voorgrond mag staan. Het groote belang van vrije natuurruimten voor den modernen mensch is thans door de bovengenoemde heeren met zooveel overtuiging verdedigd, dat men zich er over verwondert, dat de wetgever zoo gemoedelijk blijven kan. In elk geval hoe talrijk ook de moeilijkheden

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1939 | | pagina 9