114
HEEMSCHUT
VOORTGAAN!
Dat men in dezen zorgelijken tijd wel eens moeite heeft om zijn idealisme te
bewaren, spreekt vanzelf. Van alle kanten komen ernstige moeilijkheden opzetten,
zoo groot, dat men wel eens denkt dat er in geest en hart geen plaats meer kan
zijn voor doeleinden welke nu eenmaal niet bitter noodzakelijk worden geacht.
Strijd voor een schoon vaderland, voor het behoud der schoonheid in de steden
en de natuur, is hij gerechtvaardigd, is het niet beter om dit luxewerk maar tot
na den oorlog uit te stellen?
Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. Natuurlijk, in het geval ons
land zelf in den oorlog zou worden betrokken, staan wij voor andere plichten en
zorgen, maar zoolang dit niet het geval is en naar wij hopen ook niet het
geval zal worden is er geen reden om van onze taak af te zien, integendeel 1
Eerstens om. eigen geestkracht en den zin voor het schoone te behouden, om
levensgenot te vinden, dat ons verheft boven het sombere alledaagsche. Wij moeten
onze levensvreugde behouden, en aangezien velen diep den invloed van den
omvang met de schoonheid van cultuur en natuur gevoelen, moeten wij doorgaan
alsof er niets is gebeurd. Wij hebben ook niet den indruk gekregen, dat de vele
organisaties, welke voor Heemschut in den breedsten zin van het woord ijveren,
den moed in de schoenen hebben laten zakken, al blijven teleurstellingen niet uit..
Onze houding tegenover de cultuurtaak, welke nu reeds jaren met stijgend succes
wordt volbracht, moet precies eender zijn als die tegenover de kunst: men gaat
ook rustig verder met de muziekbeoefening, met tooneel, kunsttentoonstellingen enz.,
al is het opbergen van talrijke schilderstukken wegens veiligheidsredenen natuurlijk
een heele handicap.
Naast de persoonlijke zijn er sociale redenen om vol te houden. Immers wat wel
doorgaat is de werkverschaffing, met haar inpolderingen, ontginningen, ruilver
kavelingen, beeknormaliseeringen, wegenverbetering en wat al niet meer. Van
een vermindering is geen sprake, geleidelijk aan wordt het rapport-WESTHOFF
uitgevoerd. Niet stil staat ook de bevolkingsvermeerdering en de daarmede gepaard
gaande vermeerdering aan huizen en bedrijfsgebouwen, terwijl daarbij nog komen
de dreigende moeilijkheden bij de voedselvoorziening voor mensch en dier, nu
velerlei producten niet of nauwelijks kunnen worden aangevoerd. Dat is heel ernstig,
wanneer de oorlog lang aanhoudt. Men kan weiland omzetten in bouwland, om
de meest noodige producten te kweeken, doch als er geen weiland meer. beschikbaar
is? Zal men zich dan met nóg meer ijver op de ontginning van woeste gronden
toeleggen, nóg meer dan al in het rapport-WESTHOFF werd voorzien? Moet ons
land ook de laatst beschikbare resten natuurlijk schoon verliezen, moeten wij er
werkelijk één cultuursteppe van maken? Is dat om redenen van volksgezondheid
voor de stadsbewoners te verdedigen? Het is heel moeilijk om in de toekomst te
kijken, doch dat wij voor ernstige problemen komen te staan, staat wel vast. Er
zal in elk geval al krachtig moeten worden gestreden om te houden wat men nu
veilig acht.