34 HEEMSCHUT voor alle beplantingen langs spoorwegen geldt. Het is van belang dat het uitzicht vanuit den trein zoo gaaf mogelijk wordt gehouden. Er dient te worden gewaakt tegen schending van het aanwezige natuurschoon door ontsierende reclame en tegen belemmering van het vrije uitzicht door laag hangende telefoon- of telegraafdraden en beplantingen. Bij het aanbrengen van maskeerende beplantingen zal dus ook ter dege rekening moeten worden gehouden met het uitzicht uit den trein. Ook de bebouwing dicht langs de spoorwegen, waarbij de huizen met den achterkant naar de spoorbaan gekeerd staan, zooals wij dat o. a. zien in Bilthoven langs de lijn BilthovenAmersfoort en tusschen de stations Haarlem en Heemstede— Aerdenhout, werkt sterk ontsierend en dient dus zooveel mogelijk vermeden te worden. De spoorwegen in de stad. Over het algemeen kunnen stationsemplacementen niet bogen op fraaiheid. Aan dit bezwaar kan eveneens worden tegemoet gekomen door het aanbrengen van beplantingen. Het element versiering zal hierbij sterk naar voren kunnen worden gebracht. De stationsversiering is reeds aangemoedigd door den A.N.W.B., terwijl ook door de spoorwegen hieraan wel eenige aandacht is gewijd Tot dusver zijn echter de resultaten nog slechts bescheiden geweest en in den regel beperkt gebleven tot de kleinere stations. Blijkbaar is er veelal gebrek geweest aan deskundige leiding, getuige de samenstelling, soorten-keuze, groepeering van materiaal, die nogal eens te wenschen overlieten. Op dit gebied valt nog vee nuttig en belangrijk werk te doen, vooral ook voor de grootere stations. Daarnaast valt vooral ook te denken aan de door de steden voerende spoordijken, e op vele plaatsen een rommelig aanzien hebben. Het aanbrengen van beplantingen i u veel ertoe kunnen bijdragen het geheel te verfraaien. Dergelijke beplantingen zouden meer het karakter van plantsoenen kunnen worden gegeven. Voor het verkrijgen van een goed geheel zal hierbij de hulp van bekwame en ervaren tuinarchitecten moeten worden ^ingeroepen. Bij deze beplantingen moet bij den aanleg reeds dadelijk erop worden gerekend dat deze een goed en regelmatig onderhoud vereischen, dat meer uitgaven vergt dan dat van eenvoudige beplantingen. In dergelijke gevallen bestaat er aanleiding dat samenwerking wordt gezocht tusschen de spoorwegen en de betreffende steden. De plantsoendiensten van die steden dienen zooveel mogelijk bij den aanleg en het onderhoud te worden ingeschakeld. In verband met beider belangen kan wellicht overwogen worden of de gemeenten zich ook uit geldelijk oogpunt voor deze beplantingen kunnen en willen interesseeren. Het is bezwaarlijk om in een kort bestek alle gevallen aan een beschouwing te onderwerpen, waar en op welke wijze aan de ontsiering van het landschap door de spoorwegen kan worden tegemoet gekomen en waar en op welke wijze aan leiding bestaat de spoorbanen, emplacementen en stations te versieren. Met het bovenstaande moge dan ook worden volstaan. Alleen dient nog te worden gewezen op de noodzakelijkheid om voor de gehééle landschappelijke behandelng van de spoorwegen en stationsemplacementen zich de hulp te verzekeren van een ervaren en bekwaam deskundige op het gebied van de verzorging van tuin en landschap. Ir. G. A. OVERDYKINK.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1939 | | pagina 13