HEEMSCHUT
23
alles nog niet zoo erg zijn, wanneer met de verstrekking van materiaal voortaan
meer doordacht zou worden gehandeld. Als het meest ernstige gevolg van den
stroom uit den hoorn des overvloeds is echter wel dit te beschouwen dat er talloos
velen zijn, wier smaak door het uitplanten van al die op zich zelf dikwijls inderdaad
zeer fraaie heesters en coniferen, grondig is bedorven en daardoor verder dan ooit
zijn afgedwaald van den weg om tot het juiste inzicht omtrent de werkelijke waarde
van ons landschapsschoon te geraken.
Dit brengt het noodlottig gevolg met zich, dat men in de toekomst zal blijven
vragen naar het gebruik van sierplanten op plaatsen, waar deze in wezen niet
thuis hooren. De schoonheid van die sierplanten wordt zoo hoog aangeslagen, dat
men de in verhouding tot eenvoudige beplantingen belangrijke uitgaven er gaarne
voor over zal hebben. Of daarbij ook reeds aanstonds rekening wordt gehouden
met de blijvende kosten voor het noodzakelijke onderhoud is een vraag, die in
vele gevallen ontkennend zal moeten worden beantwoord. Het zal uiterst lastig
zijn om de ernstige fout, die op deze wijze ten aanzien van de. volksopvoeding is
gemaakt, te herstellen. Het zal meer dan ooit noodig zijn te trachten een ieder
het Nederlandsche landschap in zijn ware gedaante te laten zien en ook zelf te
leeren opmerken, wat als fout werd aangewezen. Slechts dan zal de overtuiging,
dat we met de „verfraaiing" van het landschap door middel van het planten van
sierheesters op verkeerd spoor zijn geraakt, algemeen worden gedeeld.
De Commissie „De Weg in het Landschap" („W.I.L."), die zich ten doel stelt
de bevordering van een goede landschappelijke behandeling en verzorging van de
wegen, heeft daarom gemeend een waarschuwende stem te moeten laten hooren.
Moge deze stem weerklank vinden en velen, tot het inzicht brengen, dat er in ons
land geen aanleiding en nog minder behoefte bestaat onze wegen, onze landelijke
dorpen en ons landschap in het algemeen met allerlei soorten te „verrijken"deze
zoogenaamde „verrijking" van de natuur, zal in wezen-slechts tot verarming leiden.
Daarbij moge nog worden opgemerkt, dat het aanbrengen van beplantingen vaak
als een zoo eenvoudig werk wordt aangezien, dat dit bijna aan een ieder, die maar
eenigszins met planten op de hoogte is, kan worden toevertrouwd. Dit geldt wellicht
voor de technische zijde van het planten op zich zelf, doch zeker niet voor het
bepalen van de plaats van het plantmateriaal, de juiste groepeering, de soorten
keuze, kortom voor alles wat het verkrijgen van een goed in het landschap passend
geheel vereischt. Het is noodig, dat zulks wordt toevertrouwd aan ervaren en
bekwame deskundigen op het gebied van de behandeling en de verzorging van
het landschap, hetgeen ook reeds werd betoogd in de door de bovengenoemde
Commissie uitgegeven brochure „De Weg in het Landschap". Deze Commissie
heeft dan ook herhaaldelijk er op aangedrongen dat de verstrekking van over
compleet materiaal door de Sierteeltcentrale slechts dan zou plaats vinden, indien
betreffende de voorgenomen beplanting ter zake kundigen zijn geraadpleegd en
ook voldoende waarborgen aanwezig zijn dat de aan te brengen beplantingen
worden uitgevoerd overeenkomstig de deskundige adviezen. Dankbaar valt te
erkennen, dat de W.I.L. daarbij in het algemeen de medewerking van de Sierteelt
centrale heeft ondervonden, hoewel een ook in onderdeelen bevredigende oplossing
niet steeds kon worden bereikt. In voorkomende gevallen is ook de W.I.L. waarin
verschillende deskundigen op het gebied van beplantingen en het landschap zitting
hebben, gaarne bereid van advies te dienen in aangelegenheden die op de schoonheid
van het landschap en in het bijzonder ten aanzien van de wegen betrekking hebben.
Verkrijgbaar bij de Ver. „Het Nederlandsche Wegencongres", Parkstraat 18, 's-Gravenhage afl.