22
HEEMSCHUT
Van details is van grooten invloed op de aantrekkelijkheid van het geheel; het
zijn voorts dikwijls de tegenstellingen die een verrassend element teweeg brengen.
De buitenbeplanting staatbijna nimmer op zich zelf. In verband daarmede is
harmonie met de omgeving een eerste vereischte. De schaal der onderlinge ver
houdingen is geheel anders dan bij de stadsbeplanting. Dit brengt mee, dat, hoewel
de beplanting uit soortgelijke elementen wordt opgebouwd als de stadsbeplanting,
groote eenvoud geboden is. De keuze van het plantmateriaal wordt bepaald dóór
de natuurlijk in het landschap voorkomende of althans daarin passende soorten.
Aan sterke afwisseling en ver doorgevoerde detailleering bestaat geen behoefte;
het zijn in hoofdzaak de groote lijnen waarvan de bekoring uitgaat; het formaat
van de buitenbeplanting verschilt in alle opzichten van die van de stadsbeplanting.
De onderlinge verschillen van de stads- en buitenbeplanting brengt mee dat een
beplanting, die buiten groots aandoet, in de stad aan eenvormigheid kan lijden.
Een beplanting met rijke afwisseling in de stad zal zich als buitenbeplanting als
storend druk en onrustig voordoen. Een eenvoudige harmonische buitenbeplanting
zal in de stad voor saai en stijf kunnen worden versleten. Een stadsbeplanting
met een natuurlijk karakter zal buiten een kunstmatigen indruk wekken. Uit deze
voorbeelden blijken de verschillen en tegenstellingen tusschen de stads- en buiten
beplantingen wellicht nog beter dan door een ontleding van den aard van beide
beplantingen. Vooral de laatste jaren is zeer dikwijls onvoldoende rekening gehouden
met de werkelijk principieele verschillen die tusschen de beide beplantingen bestaan.
Het is niet te sterk uitgedrukt wanneer men constateert dat op dit gebied fouten
zijn gemaakt. Men is zich er veelal onvoldoende bewust van geweest, dat soorten,
die zich in de stadsbeplantingen als bijzonder fraai en levendig voordoen, niet
geschikt zijn om ook de natuur ermede te verfraaien en te verlevendigen. Waar
dit wordt ontkend, houdt dit miskenning in van de waarde van het landschaps-
schoon. Hier schuilt een groot gevaar voor het behoud van het werkelijke karakter
van het landschap, want het zijn werkelijk niet uitsluitend leeken die zich schuldig
gemaakt hebben aan het verkeerd gebruik van allerlei sierheesters. De crisis
omstandigheden hebben ertoe geleid dat groote hoeveelheden overcompleet plant
materiaal, dat nimmer werd gekweekt om ons mooie landschap ermee te „versieren",
op uiterst gemakkelijke voorwaarden ter beschikking konden worden gesteld aan
allerlei lichamen die dikwijls met de beste bedoelingen bezield enQ dikwijls onder
aanmoediging van velen die het onbedorven landschapsschoon niet naar waarde
weten te schatten, het hebben uitgeplant op tal van plaatsen, waar het krachtens
de boven gegeven uiteenzetting beslist niet thuis hoorde. De natuurlijke rem van
het te kostbaar zijn om dergelijke beplantingen in het groot aan te brengen, werd
daarmee uitgeschakeld. Teleurstellingen zullen zeker niet uitblijven, want een deel
van het materiaal is terecht gekomen op plaatsen waar het zich op den duur niet
zal kunnen handhaven zonder dat dit de voortdurende verzorging en het onderhoud
verkrijgt dat het voor een goede ontwikkeling behoeft, terwijl ook op tal van
plaatsen ons klimaat niet zal meewerken. Het gedeelte echter, dat wel zal blijven
groeien, zal nog langen tijd storend in het landschap blijven werken. Nu zou dit