104
HEEMSCHUT
de letters H, I,
der hoofdletters B,
buiging. Dit betreft
groote bovenkrullen
richting hetzelfde, maar de krullen zijn
omstreeks het midden van de letterhoogte.
Vervolgens merken we op, dat
de globale richting van den
beginhaal of krullijn boven aan
de letters een weinig schuiner
kan zijn dan de hoofdrichting
der letters en als de ruimte
het toelaat: óók ruim van
K, V, W en Z. (Zie figuur 3). Bij de
F, T, P, R, U en Y geldt voor de
grooter en loopen minstens dóór tot
(Zie figuur 4).
En bij de hoofdletter D kan de
bovenkrul (hier een eindkrul) zéker
iets onder het midden doorloopen
en moet vooral niet dicht bij den
grooten neerhaal komen, maar
mooi ruim worden
geschreven. (Zie
figuur 5a). Wat
de letter D be
treft, moet ik er
in het bijzonder
op wijzen, dat de groote ophaal
nooit ver achter den grooten neer
haal mag geschreven worden. Dit
ziet men evenwel in vele gevallen
en dat maakt de letter log. (Zie
figuur 5b). De hoofdletters C, E,
G en L kunnen we in den kop
beginnen. (Zie figuur 6a). Oók kunnen we deze letters beginnen met een fleren
aanloop, maar deze moet dan ook weer ruim en zuiver loopen en bij de kruising
van den dikken neerhaal moet deze zwierige haal overgaan, of reeds overgegaan
zijn, in de opivaartsche richting. (Zie figuur 6b). Als deze lijn bij de kruising nog
in neergaande richting doorloopt, dan ziet ge in figuur 6c het leelijke resultaat.
Deze heele lijn is leelijk en daardoor wordt de bovenlus óók te breed. Het kloeke
der letter is verloren, van élégance geen spoor. Ge ziet hoe het verwaarloozen
van een kleinigheid veel kan bederven.
Verder wordt een enkele maal deze aanloop nog door een extra geschreven lus
recht
binnenlij:
L" rond