HEEMSCHUT 57 een hoog dak. Een zeskante traptoren met een merkwaardige zandsteenen spiltrap gaf en geeft toegang tot deze verdiepingen. Voor het gebouw werd een houten galerij gebouwd van vijf arcaden. Van daar konden die van den Gerechte zich overtuigen van de voltrekking van het vonnis, die plaats had op het omgrachte voorplein, in den volksmond het „Groene Zoodje" of „Scoonverdiet" genoemd. In dezen vorm misschien met onbeteekenende aanbouwen bleef Gravensteen bijna een eeuw bestaan. Toestanden gedurende de eerste helft der 16de eeuw maakten echter vergrooting noodzakelijk. Zoo werden in 1556 vier ruime en hooge cellen gebouwd, gegroepeerd om de keuken, waaronder een provisiekelder was gelegen. Deze aanbouw verrees aan de Westzijde. Nieuwe inzichten op het gebied van het strafrecht, namelijk om jeugdige boosdoeners door harden arbeid onder strenge tucht tot nuttige menschen te maken, hadden te Amsterdam in 1595 het Rasphuis en in 1597 het Spinhuis doen bouwen. De zeer energieke en bekwame stads secretaris van Leiden, JAN VAN HOUT, stelde zich in 1597 en '98 geheel op de hoogte met werkwijze en inrichting dezer opvoedingsinstituten. Zijn ideaal was iets dergelijks ook te Leiden te verwezenlijken. De Leidsche Vroedschap besloot dan ook reeds in 1598 in dien geest, doch de uitvoering was niet zoo royaal als JAN VAN Hout zich die had gedacht. Waarschijnlijk speelden de financiën een rol. Wel werd een tuchthuis van drie verdiepingen met 18 „camerkens" gebouwd aan de Zuidwestzijde, doch het voldeed niet, zooals weldra bleek. Ook werd de Noordelijke blinde gevel in 1604 voorzien van een fraai renaissancevenster en moest in 1605 de houten galerij plaats maken voor een steenen. De eigenlijke nieuwe tuchtinrichting bleek te bekrompen-te zijn geweest en kwam reeds in 1610 leeg te staan, waarna ze een tijd voor gijseling werd gebezigd. In 1611 trok de stadsmeestermetselaar HENDRIK CORNELIS VAN BlLDERBEEK naar Amsterdam om de inrichting daar in kaart te brengen als voorbeeld voor de Leidsche. Doch er kwam niets van. Eerst in 1654 werd een nieuw Rasphuis en Spinhuis gebouwd aan de Oostzijde van het gebouw uit 1463, dat blijkbaar geheelaan de behoeften voldeed. Om een verbinding tusschen Westelijken en Oostelijken vleugel te verkrijgen werd de galerij van vijf arcaden met nog drie arcaden verlengd. En eindelijk in 1672 werd in de architectuur van WILLEM VAN DER HELM op de plaats van de cipierswoning en de gedempte Papengracht de nieuwe Vierschaar gebouwd. De arcadengalerij werd afgesloten met fraai ijzersmeedwerk, het „Groene Zoodje'' werd afgegraven en met de aarde de gracht gedempt terwijl een plaats voor de oprichting van schavot of galg werd afgepaald vóór de Vierschaar. In 1853 is hier de laatste executie voltrokken. Het gebouwen complex heeft sinds het midden der 19de eeuw voor diverse doeleinden gediend, die niet ter zake doen. Thans verkeert het in verwaarloosden staat en het wordt hoog tijd dat er ingegrepen wordt. Het is een merkwaardig historisch complex, dat in de oude Sleutelstad een aantrekkelijk punt voor vreemdelingen kan worden wanneer het wordt gerestaureerd. Voor de historie van Leiden zou het verlies ervan zeer ernstig zijn. Leiden, Maart 1938. - N. J. SwiERSTRA.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1938 | | pagina 11