HEEMSCHUT
47
gaai, bonte kraai en spreeuw, die alle voor korte maanden beschermd zijn. Dit
alles is volgens art. 2 der wet ter voorkoming van schade aan land-, tuin- of
boschbouw, aan jacht of visscherij. En „in het belang van den vogelstand", wat
wij wederom niet recht begrijpen. Deze zwarte lijst geldt voor twee jaar. Daarna
kan gewijzigd en beter inzicht in de wezenlijke schadelijkheid dezer dieren, zoo
vaak overdreven, haar doen inkrimpen. Moge het geschieden.
Eene overtreding van de wet al weder zoo men geene vergunning heeft
vormt nu ook het verkoopen van opgezette vogels, van huiden en deelen van
huiden al of niet gepraepareerd, alleen van beschermde vogels. Een belangrijk
gevolg van dit art. 3 'der wet is nu, dat onze modemagazijnen aan de dames alleen
zullen mogen verkoopen huiden van wild en losse veeren van exotische vogels
die in het wild leven. Maar het is te hopen, dat die moordende veerenmode
nimmer meer hare duizende offers in hartelooze wreedheid eischen zal. Art. 3, 2
verbiedt nu ook den uitvoer van eieren al weder alleen van beschermde vogels
die, vooral door buitenlandsche verzamelaars, zijn uitgeblazen en daarom eene kleine
ronde opening aan den zijkant vertoonen.
Van het nesten uithalen hebben wij gesproken. De eieren der weidevogels worden
tegenwoordig vooral vernield door de maaimachines, die soms al begin Mei aan
vangen voor het'inkuilen van gras, en insgelijks jong wild en broedende jachtvogels
.vernietigen. Men kan alleen den raaptijd beperken. Het vogelbesluit art. 12 stelt
den raaptijd voor kievitseieren van 1 Februari tot 20 April. Kenners hadden gewild
tot half April, omdat daarna de eieren toch sterk in prijs dalen en de beroepszoeker
dus weinig schade lijdt. Alleen de amateur, die roekeloos alle eieren in de velden
rooft, zou dan vroeger zijne plundertochten moeten staken. Men zie de genoemde
brochure van Covavo blz. 26.
Onder de strafbepalingen der wet treft bijzonder opbeurend art. 32, 1De ambtenaar
van het openbaar ministerie kan gelasten, dat in beslag genomen nog levende vogels,
na vaststelling der soort en taxatie, in vrijheid worden gesteld. Hij „kan" en zal
het ook, hopen wij, altijd doen.
Wij eindigen onze aankondiging, de lengte waarvan men, om de belangrijkheid
van het onderwerp, ons vergeven moge, met een paar opmerkingen. De
schrijvers raken aan de klacht, blz. 40, dat wij een goed deel onzer vogels
beschermen ten bate der zuidelijke landen waarheen zij trekken en waar zij gedood
worden, en zeggen dan: „hoe grooter aantal vogels dat de reis naar het zuiden
aanvaardt hoe meer wij er kunnen terug verwachten". Ja natuurlijk. En wij zullen
daarom de bescherming niet opgeven. Maar de gedachte aan de daarginds geschoten
en gestrikte vogels is toch bij uitstek pijnlijk.
Eene tweede opmerking geldt blz. 171. Er moet dus, lees ik, een gilde komen van
betrouwbare en deskundige vogelvangers. Zij, die tot nu toe het bedrijf clandestien
uitoefenden, worden gedwongen zich te melden. Zij moeten te goeder naam en
faam bekend staan. Zoo krijgen wij nette, onbesproken lieden, deskundige vak-