DE FRIESCHE RECLAME-VERORDENING
94
HEEMSCHUT
Gedeputeerde Staten sloten zich, blijkens de genomen beslissingen op de aanvragen,
aan bij de adviezen van de Commissie. Een en ander stuitte op tegenstand; de
Kamer van Koophandel en Fabrieken voor de Zeeuwsche Eilanden kwam op
tegen de strenge toepassing van de reclameverordening en bepleitte een onbeperkte
mogelijkheid van reclame voor in eigen bedrijf verhandelde of vervaardigde goederen,
zooals het ook voorheen is geweest. De Commissie voerde hiertegen aan, dat
allerminst voorzat wering van alle reclame bij het uitbrengen van advies, doch
wel wering van ontsierende" reclame. Tevens zijn daarbij de volgende richtsnoeren
in overweging gegeven:
a. niet voor vrijstelling in aanmerking komen reclames voor goederen, welke niet
in het bedrijf worden vervaardigd of verkocht, of voor bedrijven, welke niet in
het betrokken pand worden uitgeoefend;
b. de reclame-dient uitsluitend tegen een der gevels te worden aangebracht;
c. de afmetingen dienen bescheiden te zijn, afhankelijk van het gevelvlak;
d. het aantal reclames op één gebouw dient beperkt te zijn;
e. bij de aanvraag om vrijstelling dienen lettertypen en kleuren te worden overgelegd,
benevens schetsmatige aangifte van het betrokken gevelvlak met de Peeds aSnwezige
reclames. -
De Commissie hoopt, dat ook de Gemeenten maatregelen treffen ten aanzien van
de reclames binnen de bebouwde kommen, opdat met vereende krachten een
algeheele wijziging worde bereikt in het meer dan bedroevend peil der huidige
reclametechniek en een einde kome aan de vrijwel algeheele uitschakeling van den
aestheticus op dit terrein.
De Staten van Friesland besloten in hunne zomerzitting van 1927 tot vaststelling
eener verordening tot het weren van ontsierende reclame, waarbij het den eigenaar
of gebruiker van eenig onroerend goed, behoudens door Gedeputeerde Staten te
verleenen vrijstelling, werd verboden, het onroerend goed op eenige wijze te
bezigen tot reclame. Volgens deze verordening, opgenomen in het prov.-blad
no. 252 van 1927, was het verbod o.a. niet van toepassing op reclames voor
zaken, die worden vervaardigd of verhandeld, of voor bedrijven, die worden
uitgeoefend op of in het onroerend pand. Daar de praktijk leerde, dat van deze
uitzonderingsbepaling steeds meer een handig gebruik werd gemaakt om, vooral
door het aanstellen van z.g. agenten en depothouders, aan de werking der ver
ordening te ontkomen, werd op voorstel van Gedeputeerde Staten de verordening
gewijzigd. Door deze wijziging, afgekondigd in het prov.-blad no. 52 van 1936,
werd de verordening dus verscherpt en wel in dezen zin, dat het verbod ook van
toepassing is geworden ten aanzien van reclames voor zaken, die worden verhandeld,
of voor bedrijven, die worden uitgeoefend op of in het onroerend goed. Voor
reclames op winkels, cafés, garages e. d. moet dus thans ook vergunning van