HEEMSCHUT IN DE TAAL
HEEMSCHUT
99
Bevriende hand schreef: „Het is mij natuurlijk wel bekend, dat de taak van
„Heemschut" om de schoonheid van stad en land, in ons in menig opzicht zoo
gezegend vaderland zoo zuiver mogelijk te bewaren en aan. het nageslacht over
te leveren, zich niet uitstrekt tot het gebied van de taal. Maar wanneer wij het
woord schoonheid opvatten in haar ruimste beteekenis, dan meen ik ook op uw
instemming te mogen rekenen, wanneer ik beweer, dat ook onze moedertaal een
„monument'' is, waard om zooveel mogelijk in zuiverheid te worden bewaard en
voor verbastering te worden behoed. Ik hoop daarom, dat U het niet al te
schoolmeesterachtig van mij zult vinden, wanneer ik er uwe aandacht op vestig;
dat U in No. 11 'van het Maandblad voor November tweemaal (op den 3den
regel van de eerste en den 3den regel van de 6de alinea) het woord „hopelijk"
gebruikt, dat een leelijk Germanisme is (hoffenthch) door den raad van deskundigen
van het Genootschap „Onze Taal" eenstemmig als zoodanig veroordeeld. Als
onvermoeid enrnt^lentvol strijder voor architectonische en stedebouwkundige schoon
heid, dielinsons- dierbaar vaderland zulk een nuttige en noodzakelijke taak vervult
en waarvoor ik U zeer dankbaar ben, hoop ik voortaan in U ook een medestrijder
te vinden voor het schrijven van zuiver Nederlandsch en de wering van Germanismen
in het bijzonder, omdat die zoo gemakkelijk en ongemerkt in onze taal binnensluipen.
Misschien kan het hierbijgaande boekje, uitgave van het Genootschap „Onze Taal",
bevattende een (niet volledige) lijst van de meest voorkomende Germanismen U
hierbij van dienst zijn. In de hoop, dat U mij deze goed bedoelde kritiek niet
euvel zult duiden."
Bij dien zoo vriendelijken brief was een boekje gevoegd, uitgave van het Genootschap
„Onze Taal", verkrijgbaar Keizersgracht 194 Amsterdam, met een keur van leelijke
woorden met erachter hoe 't wel behoort. Er zijn er die klinken als 'n vloek en
er zijn er ook die mild en zacht klinken, doch dat zijn de leelijkste, want zij
sluipen de taal binnen als 'n derde overheersching. Bij de eerste ging 't Spaansch
toe, er werd veel bloed vergoten en het nationaal besef werd er wakker van.
Als aandenken verkreeg Holland eeuwenlang zijn kleurige wandtegels en Dordt
zijn Muntpoortje en Zwolle zijn Keizer Karelhuis. Bij de tweede kwam de sans
culotte, nam alles af onder schoone beloften en gaf er niets voor in de plaats,
noemde eerst de Dam Place de la Revolution, toen het Koningsplein Burgerplein
en tenslotte de Buitenkant Quai Marie Louise en liet op 't aangezicht der huizen
de ledige, vlakgehakte wapenschilden achter. Sindsdien woonde men op de parterre
of de rez-de-chaussée, kwam men binnen door de entrée en de vestibule en bleef
het voorhuis slechts over in het kinderrijmpje. De derde echter komt de achterdeur
binnen en brengt een nieuwe taal, 't Hoognederlandsch. Wie 't niet gelooft
ga in Amsterdam 'n kopje koffie drinken en luistert. Hij zal vernemen dat de
meerprijs van den ombouw beduidend is; dat verstaat zich; hij kijkt op'tcijferblad
en vlucht langs de wandeltrap. Omdat ook anderen zich wel eens aan „hopelijk" zullen
bezondigen en het boekje noodig hebben, zij hier een woord van oprechten dank
aan den schrijver gebracht voor zijn terechtwijzing die dankbaar aanvaard, wordt.
A. K.