HEEMSCHUT
81
bescheiden brandvrij moet zijn, wordt thans algemeen erkend. Minder overtuigd
schijnt men nog te zijn van het gewenschte eener droge en stofvrije bewaring,
hoewel hetzelfde motief van conservatie der stukken daarvoor pleit. Blijkens de
ondervinding beantwoordt hieraan het best de bovengrondsche bewaring. Het
bezwaar der ondergrondsche bewaarplaatsen ligt niet zoozeer in de vochtige en
poreuze muren, want deze kunnen waterdicht gemaakt worden, als wel in de
vochtige lucht en het stof, die de laaggelegen plaatsen opzoeken. Wel bestaan
daartegen middelen van bestrijding, namelijk verwarming en ventilatie, maar de
eerste is in den zomer, wanneer het vochtigheidsgehalte der lucht het grootst is,
niet uitvoerbaar of gebruikelijk en de moeilijke toepassing van ventilatie in kelders
is architecten voldoende bekend. Bij deze bezwaren tel ik niet eens de kans, dat
bij brand het bluschwater den archiefkelder gemakkelijk overstroomen zal.
Terecht geeft de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in zijne
circulaire d.d 25 Jan./17 Febr. 1937 No. 87 le afd. K. W. aan bewaarplaatsen
op den beganen grond de voorkeur boven die onder den grond of op eene
verdieping. Deze meening behoort des te meer 'indruk te maken, omdat zij op het
deskundig advies der Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten gegrond is. Moest
het trouwens, om dit vraagstuk van een ande'r standpunt dan dat van het tastbare
nut te bezien, niet van zelf spreken, dat eene gemeente haar archief, dat een
geschiedkundig monument is of ontegenzeggelijk worden zal, niet in den kelder
naast de brandstoffen bewaart! Ik gebruik opzettelijk het woord bewaarplaats met
de bedoeling, dat dit artikel zich niet met de raadpleging, of juister uitgedrukt,
met de ruimte, waarin deze raadpleging geschieden zal, bezighoudt. Daarvoor zijn
in groote archiefgebouwen afzonderlijke vertrekken voor studie zoowel als voor
beheer. Bij kleinere administraties geschiedt de raadpleging beter in de secretarie
zelve of ter wille der controle in een bijzonder vertrek.
Om nu tot de bewaarplaatsen terug te komen, moet het, dunkt mij, den architect
aanlokken dit vraagstuk, dat maar zelden opzettelijk bezien wordt,-rationeel op te
lossen. Maar al te vaak bestaat de werkwijze daarin, dat men eerst de bergruimte
maakt en dan bedenkt, hoe de archieven daaraan aan te passen. Het tegenover
gesteld standpunt is het juiste en alleen op die wijze voorkomt men teleurstelling,
door namelijk uit de afmetingen en den aard der archivalia de bewaarplaats af te leiden.
Al aanstonds heeft men te maken met de bijzondere eischen van verticale of horizontale
bewaring. De eerste, thans nog de meest gebruikelijke, geschiedt in open rekken,
gelijkende op boekenkasten. De tweede, in ladenkasten, waarbij de stukken of
deelen of portefeuilles met naast, doch achter elkander geplaatst worden, komt in
de administratie steeds meer in zwang, zoodat er geen principieel bezwaar bestaat,
om haar ook op de berging van de bewaarplaats toe te passen. De archiefrekken
zijn thans in den handel in zoogenaamde normale- of standaardmaten verkrijgbaar,
met de ladekasten voor archiefgebruik is dit voorshands nog met het geval. Men
stelt deze rekken, en zooveel mogelijk ook de ladekasten, niet rondom langs de
wanden, want zoodoende gaat te veel plaats verloren, maar in evenwijdige rijen,
de rekken ruggelings, de kasten in enkelvoud. Zoodoende ontstaan gangen van