HEEMSCHUT 83 Een deel van de bevolking heeft het werk er bij neergelegd en geniet van een welverdiende rust. Op lange rijen zit het mansvolk op banken of op den grond aan de eene zijde van den weg; aan de overzijde in de kleine voortuintjes zijn de vrouwen nog druk in de weer. Op tafeltjes onder de boomen staan de naai-* machines en bij het schaarsche licht wordt nog menig naadje gestikt. Hoe vredig, hoe intens rustig is de heele sfeer! Het lijkt wel, of de loop der eeuwen hier heeft stilgestaande eenvoudige, rustige menschen voor hun verweerde, vooroverhangende huisjes, 't is als uit een anderen tijd. De mannen zijn meest in gewone werkkleeding, de vrouwen en kinderen jongens, zoowel als meisjes dragen de Spakenburger dracht. Maar hoeveel aardiger komt die hier uit, in deze landelijke omgeving, dan in de beide visschersdorpen, waar reeds te veel moderne nieuwigheden inslopen. Hier is vrijwel niets, wat de illusie aan vervlogen eeuwen verstoort. We praten met enkele menschen. De Spakenburgers en Bunschoters hebben bij de vreemdelingen geen al te beste naam en 't kwam althans in vroeger jaren nogal eens voor, dat nieuwsgierige Zondagsbezoekers, die hun bevreemding over kleeding en gebruiken wat al te duidelijk demonstreerden, op weinig zachtzinnige wijze het dorp werden uitgewerkt. Maar hiér is geen sprake van ook maar de minste onwelwillendheid en als we vragen* naar de oogst dan-gaat men daar dadelijk grif op in. Ja, 't is een prachtige, rijke oogst dit jaar. Maar wat geeft het? Het hooi moet verkócht worden, naar buiten, maar er is haast geen vraag. En het aan de eigen koeien te voeren loont ook al niet. Wat brengt de melk op! Een paar cent de liter! Maar tóch' gaat het den boer aan zijn hart het gewas te laten bederven en dus wordt het geborgen in zwaren, moeizamen arbeid. Dan voelen we in eens: de afgeslotenheid van hier is maar schijn. Want de woorden, die in dit vergeten dorpje gesproken worden, zijn dezelfde als overal elders in ons land, als over de geheele wereld. En als we in den laten avond huiswaarts fietsen en de hooivliegjes ons telkens in de oogen branden, dan overdenken we, hoe ook dit afgelegen hoekje deel uitmaakt van het groote geheel en onderworpen is aan dezelfde wetten. W. A. van Liefland Jr.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1936 | | pagina 7